Actualiteit

Bank en financieel recht

Kredietopening of lening?

In een arrest van 27 april 2020heeft het Hof van Cassatie zich opnieuw kunnen uitspreken over de kwalificatie van een krediet als kredietopening versus lening op interest. Die kwalificatie is onder andere van belang in het kader van de discussies rond de omvang van de wederbeleggingsvergoeding.

Een wederbeleggingsvergoeding is de vergoeding die verschuldigd is bij vervroegde terugbetaling van een krediet of lening. Overeenkomstig artikel 1907bis BW kan de wederbeleggingsvergoeding nooit hoger zijn dan 6 maanden wanneer het gaat om leningen op interest. Aangenomen wordt dat deze bepaling niet geldt voor kredietopeningen. Doorgaans proberen banken de toepassing van deze bepaling te ontwijken door te argumenteren dat het betrokken krediet geen lening op interest betreft maar een kredietopening. Sinds de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals aangepast in 2017, heeft deze discussie enigszins aan belang ingeboet omdat door deze wet ter bescherming van KMO’s ook voor kredieten andere dan leningen op interest (die onderworpen blijven aan o.a. het artikel 1907bisBW) een bijzondere regeling is uitgewerkt waarbij i) een recht op vervroegde terugbetaling is voorgeschreven (wat niet het geval is bij de lening op interest)  en ii) de wederbeleggingsvergoeding wordt beperkt tot 6 maanden voor kredieten onder de 2 miljoen EUR of voor hogere kredieten tot het bedrag berekend volgens de in de gedragscode opgenomen berekeningswijze.

Deze wet geldt evenwel enkel voor kredieten die na 10 januari 2014 werden gesloten. Voor kredieten die voordien werden gesloten blijft het onderscheid tussen lening op interest en kredietopening derhalve bijzonder relevant.

In het arrest van 27 april 2020 brengt het Hof van Cassatie opnieuw het onderscheid tussen beide rechtsfiguren in herinnering. Uit het zeer summiere arrest kan worden afgeleid dat de zaak een kredietovereenkomst betrof waarbij de partijen de gemeenschappelijke wil hadden om de eiseres de vrijheid te bieden om het kredietbedrag al dan niet op te nemen en de geldopnemingen te spreiden in de tijd.

Het Hof van Cassatie definieert eerst de begrippen geldlening en kredietopening : “Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener aan de lener een bepaald geldbedrag ter beschikking stelt onder de verplichting dit bedrag terug te geven, vermeerderd met interest indien die is bedongen. Het is een zakelijke overeenkomst die ontstaat door de afgifte van het geldbedrag. Een kredietopening is een consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt. De kredietnemer kan van het krediet gebruik maken door een of meerdere geldopnemingen. De kredietnemer is niet verplicht om van het krediet gebruik te maken.

Het Hof van Cassatie oordeelt vervolgens dat het Hof van Beroep te Brussel in haar arrest van 11 juni 2019 deze overeenkomst wettig heeft gekwalificeerd als een kredietopening. Daarbij wordt verder niet aangegeven waarom het Hof tot deze conclusie komt. Het Hof van Cassatie geeft wel aan dat de vaststellingen dat een vergoeding verschuldigd is wanneer het kredietbedrag niet zou worden opgenomen, dat de bestemming van de opgenomen gelden moest worden aangetoond en dat een wederopname enkel mogelijk was met toestemming van de kredietgever, deze kwalificatie niet uitsluiten. Ook het feit dat het contract een aflossingstabel bevatte die voorzag in vaste periodieke aflossingen vanaf de eerste maand van de aflossingsperiode doet aan deze kwalificatie volgens het Hof van Cassatie geen afbreuk, aangezien een nieuwe aflossingstabel zou worden opgesteld indien het kredietbedrag niet volledig zou zijn opgenomen.

R. Feltkamp – N. Michiels

Comments are closed.