Actualiteit

Bank en financieel recht

ECB delegeert aan hoofden van arbeidseenheden de bevoegdheid voorafgaandelijke toestemmingen te verlenen inzake kapitaalvereisten

Op grond van artikel 4.1, d) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013, waarbij aan de Europese Centrale Bank (“ECB”) specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen[1], is de ECB o.a. bevoegd om voor belangrijke onder toezicht staande entiteiten te beoordelen of de uitgiften van tier 1-kernkapitaalinstrumenten voldoen aan de in Verordening (EU) nr. 575/2013[2] uiteengezette criteria en voorafgaandelijke toestemming te verlenen voor de kwalificatie van kapitaalinstrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, contracten betreffende aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten en verminderingen, aflossingen en terugkopen van tier 1-kernkapitaalinstrumenten.

In dit kader heeft de raad van bestuur van de ECB met het Besluit (EU) 2018/546 van de Europese Centrale Bank van 15 maart 2018 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van eigenvermogenbesluiten[3] aan de overeenkomstig artikel 5 van Besluit (EU) 2017/933[4] benoemde hoofden van ECB-arbeidseenheden de bevoegdheid gedelegeerd om voorafgaande toestemming te verlenen m.b.t.:

  • de aanmerking van kapitaalinstrumenten als tier 1-kernkapitaal­instrumenten krachtens artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
  • de aanmerking van kapitaalinstrumenten als aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, indien vereist uit hoofde van nationaal recht; en
  • eigenvermogenverminderingen krachtens artikel 77 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

 

De benoemde hoofden van ECB-arbeidseenheden zullen deze voorafgaande toestemming verlenen bij wege van een gedelegeerd besluit, indien voldaan is aan de door dit besluit neergelegde vaststellingscriteria en niet, omwille van onvoldoende informatie of de complexiteit van de beoordeling, vereist is dat de voorafgaande toestemming wordt verleend in het kader van een geen-bezwaarprocedure.

 

Het besluit trad in werking op 26 april 2018. Het is niet van toepassing op verzoeken die voor deze datum bij de Europese Centrale Bank werden ingediend.

 

R.F. en G.H.

[1] Pb. L. van 29 oktober 2013, afl. 287, 63.

[2] Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, Pb. L. van 27 juni 2013, afl. 176, 1.

[3] Pb. L. van 6 april 2018, afl. 90, 110.

[4] Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten, Pb. L. van 1 juni 2017, afl. 141, 14.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *