Actualiteit

Mededinginsrecht en gereguleerde sectoren

Arrest APVE: Mededingingsverstorende gedragingen en het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Artikel 42 VWEU voorziet dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorrang heeft op de doelstellingen van het Verdrag op het gebied van de mededinging. In antwoord op de vraag van het Franse Hof van Cassatie heeft het Hof van Justitie herhaald dat echter niet alle mededingingsverstorende gedragingen in de landbouwsector buiten het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU vallen.

Bij het witlof-besluit van 2012 heeft de Franse mededingingsautoriteit vastgesteld dat een aantal verenigingen het nationale en het Europese kartelverbod hadden geschonden door het onderling afstemmen van de witlofprijs, het overleg van de hoeveelheid die op de markt wordt gebracht en het uitwisselen van strategische informatie. Zij oordeelde dat afwijkende regelingen aangaande het gemeenschappelijk landbouwbeleid (verordeningen 1184/2006 en 1234/2007) geen toepassing konden vinden.

In haar prejudiciële beslissing verduidelijkt het Hof van Justitie de werkingssfeer van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU. In de sector van groenten en fruit erkennen lidstaten producentenorganisaties (“PO’s”) en unies van PO’s (“UPO’s”) die belast zijn met (i) het verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de aanvraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft, (ii) het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren en (iii) de productiekosten te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren (verordening 1234/2007, artikel 122(c)). In voorkomend geval zal een PO of UPO voor het bereiken van deze doelstellingen gebruik moeten maken van andere middelen dan de middelen waarmee normale marktwerking wordt geregeld en, in het bijzonder, van bepaalde vormen van afstemming en overleg tussen landbouwproducenten. Gedragingen die voor deze entiteiten noodzakelijk zijn om één of meerdere van die doelstellingen te bereiken vallen dientengevolge buiten het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU. Het Hof benadrukt dat de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten echter niet van mededinging zijn uitgesloten en dat deze uitsluiting bijgevolg strikt moet worden uitgelegd.

Deswege vallen gedragingen van entiteiten die bovengenoemde erkenning niet hebben wel binnen het Europese kartelverbod. Bovendien moeten de door een PO of UPO geïmplementeerde gedragingen beperkt blijven tot interne gedragingen. Gedragingen die tussen PO’s of tussen UPO’s tot stand zijn gekomen gaan verder dan nodig om bovenvermelde taken te vervullen.

De niet-toepasselijkheid van de mededingingsregels van de Unie veronderstelt voorts dat de gedraging daadwerkelijk en nauwgezet bijdraagt tot de verwezenlijking van de aan de PO of UPO opgedragen doelstelling(en). Volgens het Hof kan, in dit kader, de uitwisseling van informatie tussen producenten van hetzelfde PO of UPO die beperkt blijft tot enkel de informatie die strikt noodzakelijk is en het onderling afstemmen over de tariefpolitiek of de hoeveelheden landbouwproducten die op de markt worden gebracht gerechtvaardigd zijn. Daarentegen stelt het Hof dat collectieve vaststelling van minimumverkoopprijzen binnen een PO of UPO niet als evenredig aan de doelstellingen van stabilisatie van de prijzen of concentratie van het aanbod kan worden beschouwd wanneer de producenten hun productie zelf afzetten. Het Hof oordeelt dat in zulk geval de reeds beperkte concurrentie op de markt van landbouwproducten nog verder zou worden verzwakt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *