De wet van 22 april 2019 tot het toegankelijker maken van de rechtsbijstandsverzekering werd op 8 mei 2019 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De wet voert een belastingvermindering in voor de premies van rechtsbijstandsverzekeringen die voldoen aan de in de wet voorziene voorwaarden inzake gedekte risico’s, minimale waarborg en wachttermijnen.
Hierna wordt kort ingegaan op drie aspecten van de nieuwe regeling: de omvang van de belastingvermindering (1), de minimale voorwaarden waaraan de overeenkomsten voor een rechtsbijstandsverzekering moeten voldoen om in aanmerking te komen voor die belastingvermindering (2), en concrete toepassing van regeling op de erelonen van advocaten (3).
(1) Omvang van de belastingvermindering
In het Wetboek van Inkomstenbelastingen (WIB92) wordt een nieuw artikel 14549 opgenomen dat voorziet in een belastingvermindering voor de premies van een rechtsbijstandsverzekering in de zin van artikel 154 van de wet van 4 april 2014 betreffende verzekeringen (W.Verz.), die de belastingplichtige individueel heeft afgesloten bij een in de EER gevestigde verzekeringsonderneming, en die voldoet aan alle minimale voorwaarden bepaald in de wet van 22 april 2019.
De premiebetalingen komen in aanmerking voor de belastingvermindering tot een bedrag van 310 euro voor aanslagjaar 2020 (indexatie op grond van een basisbedrag van 195 euro). De belastingvermindering is gelijk aan 40 % van het in aanmerking te nemen bedrag, waardoor de maximale belastingvermindering voor aanslagjaar 2020 124 euro zal bedragen.
De regeling inzake de vrijstelling van de jaarlijkse premietaks, zoals voorzien in artikel 176², 12° Wetboek diverse rechten en taksen en het KB van 15 januari 2007 inzake de minimumvoorwaarden rechtsbijstandsverzekering om in aanmerking te komen voor de premievrijstelling, wordt opgeheven door de wet van 22 april 2019.
(2) Minimale voorwaarden rechtsbijstandsverzekering
De artikel 2-9 van de wet stellen de minimale voorwaarden vast waaraan een rechtsbijstandsverzekering moet voldoen om aanleiding te geven tot een belastingvermindering. Het betreft aldus geen ‘modelverzekeringsovereenkomst rechtsbijstand’ waarin minimumgarantievoorwaarden worden vastgesteld waaraan elke verzekeringsovereenkomst zou moeten voldoen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat deze voorwaarden gebaseerd zijn op voornoemd KB van 15 januari 2007 (Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3560/001; 5). Er wordt o.m. voorzien in minimale voorwaarden op het vlak van:
- wachttijd (artikel 6, §2): niet meer dan 5 jaar voor contractuele geschillen met betrekking tot de goede uitvoering van bouwwerken; niet meer dan 3 jaar voor geschillen inzake echtscheiding; niet meer dan 1 jaar voor o.a. (andere) geschillen inzake personen- en familierecht, verbintenissen uit overeenkomst of arbeidscontracten. Voor niet in deze bepaling vermelde geschillen (zoals bijvoorbeeld inzake onrechtmatige daad) mag geen enkele wachttijd worden voorzien in de polis;
- aard van het geschil (artikel 7): hierin wordt overgenomen wat reeds voorzien was in voormeld KB van 15 januari 2007, maar met een uitbreiding van de waarborg tot alle geschillen die ressorteren onder het recht inzake verbintenissen uit overeenkomst, zonder uitsluiting van de geschillen met betrekking tot de goede uitvoering van bouwwerken. Ook geschillen m.b.t. arbeidscontracten, het statuut van ambtenaar en het sociaal statuut van zelfstandigen, worden verzekerd. De verzekeraar kan verder niet langer het contentieux van de prejudiciële vragen uitsluiten dat betrekking heeft op een door de waarborg gedekt geschil. Artikel 7, §2 voorziet een lijst van 15 soorten geschillen die wel kunnen worden uitgesloten van de waarborg;
- minimaal waarborgplafond (artikel 8, §3): het plafond van de waarborg moet worden vastgesteld op ten minste 13.000 euro per geschil in burgerlijke zaken, en ten minste 13.500 euro voor een geschil in strafzaken. Het plafond kan wel worden verminderd voor een geschil m.b.t. een echtscheiding (tot 3.375 euro), alsook voor geschillen inzake bouwwerken en arbeidsgeschillen (tot 6.750 euro).
(3) Toepassing op erelonen van advocaten
Artikel 8, §2 van de wet voorziet dat de waarborg voor de kosten en erelonen van advocaten door de verzekeraar ten laste wordt genomen ten belope van de door de Koning vastgestelde bedragen per prestaties. Elke overschrijding hiervan valt ten laste van de verzekerde zelf, al kan de verzekeraar wel aanbieden die overschrijding ten laste te nemen. Overeenkomstig artikel 11 van de wet kan de advocaat zich ertoe engageren om zijn erelonen en kosten te bepalen op deze bedragen. Hij informeert hierover gelijktijdig de cliënt en de verzekeraar. Consumentenorganisatie Test-Aankoop heeft twijfels geuit bij de goede dienstverlening van advocaten in dit systeem, daar zij de voorgestelde baremabedragen te laag acht. Voogdijminister Geens benadrukt dat de vrije keuze van advocaat in ieder geval gegarandeerd blijft, en dat een advocaat voor elke zaak de keuze krijgt om zich te conventioneren aan bedragen vastgesteld bij KB.
De wet treedt in werking op 1 september 2019.