De (eerste kamer van) het Hof van Cassatie heeft zich in een arrest van 2 oktober 2020 (C.20.0005.N) nog eens uitgesproken in de controversiële kwestie van de samenloop tussen de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid.
Sedert het cassatiearrest van 29 september 2006 (C.0502.N), eveneens van de eerste kamer, luidt het dat een contractant door zijn medecontractant in de regel slechts buitencontractueel aansprakelijk gesteld worden « indien de hem ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaakt niet alleen aan de contractuele verbintenis, maar ook aan de algemene zorgvuldigheidsnorm die op hem rust en indien deze fout andere dan aan de slechte uitvoering te wijten schade heeft veroorzaakt ». Het arrest van 2 oktober 2020 herhaalt deze regel, maar preciseert nu dat zij niet alleen geldt tussen rechtstreekse contractanten, maar ook bij zogenaamde kwalitatieve rechten.
Kwalitatieve rechten zijn rechten die worden overgedragen samen met de zaak waarop ze betrekking hebben. Zo vloeit voort uit artikel 1615 BW dat in een keten van koopovereenkomsten de koper een vordering wegens tekortkoming aan de verplichting tot conforme levering of aan de verplichting tot vrijwaring voor verborgen gebreken niet alleen kan instellen tegen zijn rechtstreekse verkoper, maar ook tegen iedere voorgaande verkoper in de keten aangezien die vordering geacht wordt bij iedere verkoop samen met de zaak te zijn overgedragen aan de volgende koper.
Het hof van beroep te Gent had terecht gesteld dat de vordering van de koper tegen een voorgaande verkoper in de keten van contractuele aard is (dit wordt bevestigd door het Hof van Cassatie), maar had geoordeeld dat de samenloopbeperking in dat geval niet gold, zodat deze koper ook een buitencontractuele vordering kon instellen tegen een voorgaande verkoper. Opvallend is dat het hof van beroep de motivering hiervoor haalde uit het controversieel cassatiearrest dat op 27 november 2006 (C.05.0310.N) gewezen was door de 3de kamer, en volgens hetwelk “de principiële onmogelijkheid voor contractspartijen om zich in het raam van hun contractuele verhouding op de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid te beroepen vloeit voort uit de onderstelling dat contractspartijen hun contractuele rechtsverhouding en een in dit raam begane wanprestatie, behoudens andersluidend beding, uitsluitend door de regels van de contractuele aansprakelijkheid willen laten beheersen.” Het hof van beroep oordeelde dat deze onderstelling niet kon gelden « wanneer de eiser weliswaar over een hem door zijn verkoper overgedragen contractueel vorderingsrecht tegen een eerdere verkoper in de ketting van koopovereenkomsten beschikt, maar hij met deze eerdere verkoper niet zelf heeft gecontracteerd ». Doordat de schuleiser en de schuldenaar van de kwalitatieve rechten geen (rechtstreekse) contractanten zijn, speelt de beperking van samenloop dus niet, aldus het Hof van beroep.
Het Hof van Cassatie aanvaardt deze uitzondering op de samenloopleer niet en vernietigt het arrest. Vermits kwalitatieve rechten contractueel van aard zijn, is de eiser onderworpen aan de regels inzake samenloop, en moeten de (zeer restrictieve) voorwaarden voor samenloop dus worden onderzocht.
Ofschoon het Hof van Cassatie de samenloopleer omschrijft als de beperking op buitencontractule vorderingen tussen « een contractant » en « zijn medecontractant » – wat a priori eerder wijst op een rechtstreekse overeenkomst tussen deze partijen – blijkt dus dat de beperking ook geldt tussen partijen die niet met elkaar contracteerden, doch slechts « contractueel » verbonden zijn door de kwalitatieve rechten die werden overgedragen in de ketting van achtereenvolgende contracten.