Op 25 juli 2008 heeft Tarragó da Silveira (hierna, eiser) een rechtsvordering ingesteld tegen Espírito Santo Financial Group (hierna, verweerder) bij de rechtbank van eerste aanleg in Portugal ter betaling van een uitstaande schuldvordering. Op 24 oktober 2014 wordt verweerder failliet verklaard te Luxemburg. Naar aanleiding van de insolventieprocedure in Luxemburg oordeelt de rechtbank te Portugal dat conform artikel 15 Insolventieverordening 2000 de gevolgen van de insolventieprocedure op dit geding door het Portugese recht worden beheerst en dat ingevolge art. 277, e) van het Portugese wetboek burgerlijke rechtsvordering dit geschil geen uitspraak behoeft. Eiser gaat tegen deze beslissing in cassatieberoep. Eiser argumenteert dat artikel 15 InsolVo enkel betrekking heeft op lopende rechtsvorderingen betreffende een bepaald goed of recht en dat rechtsvorderingen tot betaling van een geldsom buiten het toepassingsgebied vallen. Hierop stelde het hoogste Portugese gerechtshof volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie:
Is artikel 15 InsolVo 2000 van toepassing op een lopende rechtsvordering strekkende tot betaling van geldbedrag en schadevergoeding aanhangig bij een rechterlijke instantie wanneer de schuldenaar in een andere lidstaat insolvent is verklaard?
Op basis van de context van artikel 15 InsolVo stelt het Hof dat het begrip lopende rechtsvorderingen ruim moet worden geïnterpreteerd. In artikel 4, lid 2, f) InsolVo wordt immers aangegeven dat lopende rechtsvorderingen zijn uitgesloten van artikel 4 InsolVo zonder dat deze rechtsvordering betrekking moet hebben op een bepaald recht of goed. Bovendien kan uit artikel 16 InsolVo worden afgeleid dat de zinsnede « rechten en goederen waarover de schuldenaar het beheer heeft verloren« , verwijst naar de insolventieboedel van de schuldenaar. Op grond van deze interpretatie is artikel 15 InsolVo van toepassing op lopende rechtsvorderingen die niet alleen een bepaald recht of goed betreffen, maar ruimer, een goed of recht dat onder de insolventieboedel valt (ro. 24).
Vervolgens beoordeelt het Hof artikel 15 InsolVo in het licht van de doelstelling van de Insolventieverordening: de efficiënte en doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende insolventieprocedures. Indien men tijdens een lopende procedure plots buitenlands recht zou moeten toepassen om de gevolgen van de insolventieprocedure op deze rechtsvordering te bepalen, dan zou de procedure omtrent deze schuldvordering en mogelijks de aangifte in de insolventieprocedure vertraging kunnen oplopen. Bijgevolg is het efficiënter om de rechterlijke instantie de gevolgen van de opening van de insolventieprocedure op een lopende rechtsvordering krachtens zijn nationale recht te laten uitleggen (ro. 27). Echter, deze interpretatie heeft niet tot gevolg dat ook lopende procedures betreffende gedwongen tenuitvoerlegging onder artikel 15 InsolVo vallen (ro. 32). Vooraleer een rechter dus het nationaal recht op een lopende rechtsvordering toepast, zal hij moeten beoordelen of deze vordering strekt tot de bepaling van betalingsverplichting, dan wel een gedwongen inning van deze vordering (ro. 34).
Het Hof besluit aldus dat artikel 15 InsolVo in die zin moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een lopende rechtsvordering strekkende tot veroordeling van de schuldenaar tot betaling van een geldbedrag wanneer de schuldenaar in een andere lidstaat insolvent is verklaard en deze procedure het volledige vermogen van de schuldenaar omvat.