Actualités

Droit de la concurrence et secteurs régulés

Het Hof van Justitie verduidelijkt de toepassing van gedeeltelijke immuniteit voor ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel en die met de Europese Commissie samenwerken in het kader van een clementieprogramma

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft een nuttige verduidelijking gegeven voor ondernemingen die overwegen om een immuniteitsverzoek in te dienen bij de Europese Commissie in de loop van een onderzoek.

In een arrest van 3 juni 2021 (C‑563/19 P, ECLI:EU:C:2021:428) heeft het Hof de strikte interpretatie van het Gerecht van de Europese Unie met betrekking tot immuniteitsverzoeken in kartelzaken bevestigd en de hogere voorziening van Recylex afgewezen. In 2017 had de Commissie een geldboete van bijna 27 miljoen euro opgelegd aan Recylex voor haar karteldeelname in recycling van autoaccu’s.

In haar beroep voor het Gerecht vorderde Recylex de vermindering van haar geldboete op grond dat Eco-Bat, die haar was voorafgegaan in het clementieprogramma, niet ten volle met de Commissie had samengewerkt en dat de door de Commissie vastgestelde rangschikking van de immuniteitsverzoeken onjuist was. Het Hof concludeerde evenwel dat, zelfs indien Eco-Bat niet ten volle met de Commissie had meegewerkt, de boetevermindering van 30% die aan Recylex werd toegekend als tweede onderneming die bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde had verstrekt (minder dan één maand na de inspecties van haar lokalen door de Commissie) geschikt was.

In haar hogere voorziening voor het Hof vorderde Recylex de onjuiste opvatting en toepassing van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2006, C 298, “mededeling inzake medewerking”), die bepaalt dat, mits de onderneming oprecht, volledig, onafgebroken en snel medewerking verleent vanaf het tijdstip van de indiening van haar verzoek en dit gedurende de hele administratieve procedure voor de Commissie, de mogelijkheid bestaat om in aanmerking te komen voor:

  • een volledige immuniteit voor de eerste onderneming die een kartel bij de Commissie aanmeldt, zodat zij een gerichte inspectie kan uitvoeren of een inbreuk op artikel 101 VWEU kan vaststellen; of
  • een gedeeltelijke immuniteit voor ondernemingen die later bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde verstrekken aan de Commissie, in ruil voor een boetevermindering van 20% tot 50%, afhankelijk van het moment waarop dit bewijsmateriaal wordt verschaft en de mate waarin het toegevoegde waarde heeft.

Het Hof verduidelijkt in zijn arrest dat de toepasselijke marge van de boetevermindering afhangt van het tijdstip waarop de onderneming haar bewijsmateriaal verschaft in vergelijking met de andere ondernemingen. De rangorde van de immuniteitsverzoeken hangt dus uitsluitend af van een chronologisch criterium om de ondernemingen ertoe aan te zetten zo snel en doeltreffend mogelijk met de Commissie samen te werken. Het Hof benadrukt aldus de doelstelling van de clementieprogramma’s: “een klimaat van onzekerheid […] creëren, teneinde de aangifte ervan bij de Commissie aan te moedigen”. Het feit dat een onderneming die clementie heeft aangevraagd geen recht heeft op een boetevermindering kan echter niet tot gevolg hebben dat de rangschikking van de ondernemingen die later informatie overleggen gewijzigd wordt.

Uit het arrest blijkt tevens dat de gedeeltelijke immuniteit voorbehouden wordt aan ondernemingen die nieuwe feiten in verband met de zwaarte of de duur van de inbreuk voorleggen, terwijl informatie die het dossier van de Commissie enkel versterkt slechts relevant zal zijn voor de vaststelling van de vermindering van de geldboete binnen de toepasselijke marge.

Annabelle Lepièce en Marie Vandenneucker

Comments are closed.