Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking.
De wet introduceert binnen het artikel I.1, 1° Wetboek Economisch Recht (« WER ») een nieuwe definitie van het begrip « onderneming ». Het gaat om dezelfde definitie die reeds gold voor het vernieuwde insolventierecht (Boek XX van het WER). De begrippen « daden van koophandel » en « handelaar » verliezen hun relevantie en worden vervangen door dit nieuwe ondernemingsbegrip.
De volgende organisaties zijn voortaan te beschouwen als een onderneming (nieuw artikel I.1, 1° WER):
(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
(b) iedere rechtspersoon;
(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
Niettegenstaande het voorgaande zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover anders bepaald in de hierna volgende boeken of andere wettelijke bepalingen die in dergelijke toepassing voorzien :
(a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie;
(b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt;
(c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Onder meer vrije beroepen, VZW’s en stichtingen vallen dus voortaan onder de definitie van « onderneming », ongeacht of ze een economisch doel nastreven. Gelet op het Europese kader waarbinnen een gedeelte van het economisch recht te situeren valt, zal deze definitie echter niet universeel gelden. De oude definitie van « onderneming » (« elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen ») wordt namelijk opnieuw ingevoerd als bijzondere definitie voor bepaalde boekdelen van het WER (onder meer voor mededinging en marktpraktijken).
Voor andere boekdelen wordt wel aansluiting gezocht bij het nieuwe ondernemingsbegrip. Zo zal de nieuwe notie “inschrijvingsplichtige onderneming” bepalend zijn voor voor de inschrijvingsplicht in de KBO (nieuw artikel I.4,5° jo. artikel III.49 WER) en wordt in het artikel III.82 WER, m.b.t. de verplichting om een boekhouding te voeren, een nieuwe definitie opgenomen van de « boekhoudplichtige ondernemingen ». Beiden worden voortaan op basis van het algemene ondernemingsbegrip omschreven, wat leidt tot een uitbreiding van het toepassingsgebied ratione materiae van deze verplichtingen, zonder dat dit volledig overeenstemt met de definitie van artikel I.1, 1° WER.
Het Wetboek van koophandel wordt verder ontmanteld. De Titels I, III, IV, VIIbis en VIII van Boek I van het Wetboek van koophandel (« W.Kh ») worden opgeheven. Enkel Boek II blijft bestaan. Om zijn beperkte resterende draagwijdte te verduidelijken wordt het Wetboek van Koophandel omgedoopt tot « Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen ». Titel VIIbis W.Kh. (inzake de vervoersovereenkomsten) verkast naar Titel 4 van Boek X van het WER. Titel VIII W.Kh, dat betrekking had op de orderboekjes en wisselbrieven, krijgt een nieuwe thuis binnen Boek VII van het WER. Titel III en IV W.Kh betreffende de koopmansboeken en het handelsrechtelijk bewijs, worden niet in het WER ingevoegd. In de plaats wordt een nieuw artikel 1348bis ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek (zie hierover het afzonderlijke nieuwsbericht). Titel III en IV W.Kh betreffende de koopmansboeken en het handelsrechtelijk bewijs, worden niet in het WER ingevoegd. In de plaats wordt een nieuw artikel 1348bis ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek (zie hierover het afzonderlijke nieuwsbericht).
Voor een uitvoerige bespreking van het nieuwe ondernemingsrecht zie de bijdrage van Jules Stuyck in het TBH nummer van april 2018.