In het vonnis d.d. 21 december 2021 heeft de Brusselse Rechtbank van Eerste Aanleg het verzoek van ClientEarth om de Nationale Bank van België (NBB) te bevelen niet langer obligaties aan te kopen van bedrijven die actief zijn in de – volgens ClientEarth – meest vervuilende sectoren, afgewezen.
ClientEarth, een Belgische VZW van de gelijknamige NGO die zich wereldwijd inzet voor de bescherming van het milieu, dagvaardde de NBB omwille van haar participatie in de uitvoering van het Corporate Sector Purchase Programme (CSPP). Voormeld programma maakt deel uit van het monetair beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) dat als doel heeft om via de aankoop van activa het inflatiepercentage in de Eurozone terug te brengen tot 2%. Voor de uitvoering van het CSPP heeft de ECB zes nationale centrale banken, waaronder de NBB, de opdracht gegeven bedrijfsobligaties aan te kopen die voldoen aan concreet bepaalde criteria. [1] De NBB heeft vervolgens, overeenkomstig haar verplichting om de ECB-besluiten na te leven, haar aandeel in CSPP uitgevoerd en bijgevolg activa aangekocht.
ClientEarth voert aan dat ingevolge het CSPP er miljarden euro’s zouden zijn geïnvesteerd in de aankoop van obligaties die zijn uitgegeven door Europese bedrijven die actief zijn in sectoren die het meest bijdragen aan de opwarming van de aarde. Omdat CliëntEarth echter zelf niet rechtstreeks de ECB kan dagvaarden voor het Europese Hof van Justitie viseert ze de NBB, om zo onrechtstreeks de geldigheid van het CSPP te betwisten en de uitvoering ervan stop te zetten. In wezen vraagt ClientEarth in eerste instantie aan de rechtbank van eerste aanleg een prejudiciële vraag te stellen aan het Europese Hof van Justitie, om de wettigheid van het CSPP te beoordelen in het licht van Europeesrechtelijke bepalingen. In tweede instantie verzoekt ClientEarth de rechtbank om, nadat het Europese Hof van Justitie zich over de onwettigheid zou hebben uitgesproken, te zeggen voor recht dat de door de NBB verrichte aankopen van activa op een ongeldig besluit berusten, en dat de stopzetting ervan moet worden bevolen in toepassing van de wet van 12 januari 1993 betreffende het recht van beroep ter bescherming van het milieu.
De rechtbank van eerste aanleg overwoog dat er geen grondslag voor een vordering tot staking op grond van de wet van 12 januari 1993 aanwezig is. De rechtbank ging verder niet in op het verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag en overwoog ter zake dat de wettigheid van de beslissing van de ECB niet moet worden nagegaan om te kunnen concluderen tot verwerping van het verzoek.
ClientEarth kondigde begin 2022 aan tegen het vonnis in beroep te gaan. De beroepsprocedure is momenteel aanhangig bij het Hof van Beroep te Brussel. Voor een uitgebreide bespreking van de overwegingen die de rechtbank tot de ongegrondheid van het verzoek van ClientEarth hebben doen besluiten wachten we nog even tot wanneer de zaak in laatste aanleg is beslecht.
Niels Rogge
Doctoraal onderzoeker / assistent U.Gent
[1] Voor de concrete criteria, zie Besluit EU 2016/948 van 1 juni 2016.