VERZEKERINGEN
Landverzekeringsovereenkomst - Schadeverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Rechtstreekse vordering - Artikel 150, eerste lid W.Verz. - Aansprakelijkheid van de verzekerde - Opeisbare schuldvordering
Uit artikel 150, eerste lid W.Verz. volgt dat de benadeelde in de regel slechts een eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar heeft wanneer de verzekerde aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade en in de mate van deze aansprakelijkheid, en de benadeelde hierover over een opeisbare schuldvordering tegen de verzekerde beschikt.
|
ASSURANCES
Contrat d'assurance terrestre - Assurance de dommages - Assurance responsabilité - Action directe - Article 150, alinéa 1er, loi relative aux assurances - Responsabilité de l'assuré - Créance exigible
Il s'ensuit de l'article 150, alinéa 1er , de la loi relative aux assurances qu'en principe la personne lésée n'a de droits propres contre l'assureur RC que si l'assuré est responsable du dommage subi par la personne lésée, dans la mesure de cette responsabilité, et si la personne lésée a une créance exigible contre lui.
|
1.De feiten. Een bouwheer van een nieuwbouwwoning sluit een afzonderlijke overeenkomst met een tekenbureau die (in onderaanneming) de stabiliteitsstudie liet uitvoeren door een studiebureau.
Na deskundigenonderzoek dagvaardt de bouwheer het tekenbureau aan wie hij de opdracht had toevertrouwd teneinde vergoeding te verkrijgen van de schade ontstaan aan de nieuwbouwwoning.
2.Het beroepen vonnis. Het hof van beroep te Gent had in zijn arrest van 22 september 2017 het hoger beroep van de bouwheer tegen het beroepen vonnis ongegrond verklaard. Het beroepen vonnis had geoordeeld: 1) dat het studiebureau aansprakelijk is voor de schade als uitvoerder van de stabiliteitsstudie, samen met het tekenbureau, en 2) dat het studiebureau geen rechtstreekse contractpartij is van de bouwheer en bijgevolg niet op contractuele basis kan worden aangesproken terwijl evenmin een buitencontractuele fout is aangetoond, en verder 3) dat de bouwheer wel beschikt over een eigen recht tegen de verzekeraar van het studiebureau en het studiebureau dus rechtstreeks kan worden aangesproken door de bouwheer.
3.De vraagstelling. De vraag die zich hier stelt, is te weten of de bouwheer over een eigen recht beschikt tegen de verzekeraar van het studiebureau, en of dit eigen recht een autonoom karakter heeft, losgekoppeld van de schuldvordering van de bouwheer tegen het studiebureau. Daarbij onderzoeken we of de bouwheer een aansprakelijkheidsvordering kan laten gelden op het studiebureau.
4.De quasi-immuniteit van het studiebureau tegenover de bouwheer. Het tekenbureau heeft als contractuele schuldenaar van de bouwheer, medecontractant van het hoofdcontract, de opdracht die hem was toevertrouwd, laten uitvoeren door een onderaannemer, het studiebureau dat geen partij was bij het hoofdcontract.
Volgens de leerstukken van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent geniet het studiebureau van een extracontractuele quasi-immuniteit. Hierdoor kan de contractuele fout die het studiebureau begaat in het kader van zijn contract met zijn opdrachtgever, het tekenbureau, niet door de bouwheer, medecontractant van deze opdrachtgever, worden ingeroepen als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 BW.
De benadeelde-bouwheer heeft dus geen vordering tegen het studiebureau omdat op basis van deze leerstukken er geen contractuele aansprakelijkheid noch een extracontractuele aansprakelijkheid van het studiebureau (tenzij in geval van een misdrijf) ten aanzien van de benadeelde bouwheer is [2].
Het beroepen vonnis kende de vordering van de bouwheer tegen het studiebureau toe in strijd met het standpunt van het Hof van Cassatie in zijn stuwadoorsarrest van 7 december 1973 [3] en in zijn Tiercé Franco-belge-arrest van 29 september 2006 [4] dat de extracontractuele vordering van de medecontractant tegen de uitvoeringsagent onderwerpt aan strikte cumulatieve voorwaarden voor samenloop [5].
5.Het eigen recht van de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar. In het hier besproken arrest van 15 februari 2019 krijgt het Hof van Cassatie de gelegenheid om de voorwaarden voor de uitoefening van een rechtstreekse vordering door de benadeelde tegen de verzekeraar van de aansprakelijke in herinnering te brengen en te bevestigen.
Het arrest stelt: “Krachtens artikel 150, eerste lid wet verzekeringen 2014 geeft de aansprakelijkheidsverzekering de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar. Hieruit volgt dat de benadeelde tegen de verzekeraar van de beweerd aansprakelijke niet meer noch andere rechten kan doen gelden dan die welke hij tegen de aansprakelijke zelf kan laten gelden. De benadeelde heeft bijgevolg in de regel slechts een eigen recht tegen de verzekeraar wanneer de verzekerde aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade en in de mate van deze aansprakelijkheid, en de benadeelde hiervoor over een opeisbare schuldvordering tegen de verzekerde beschikt.”
Het artikel 150, eerste lid van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (wet verzekeringen 2014) is van dwingend recht. De benadeelde kan vergoeding van zijn schade waarvoor de verzekerde aansprakelijk is rechtstreeks vorderen van de verzekeraar. De benadeelde heeft slechts een rechtstreekse aanspraak op de verzekeraar binnen de grenzen van zowel zijn aanspraak op de verzekerde (de zgn. valutaverhouding) als de rechten van de verzekerde jegens de verzekeraar uit de gesloten verzekeringsovereenkomst die bestond op het tijdstip van het schadegeval (en dus niet nietig verklaard, opgezegd of beëindigd op dat tijdstip) (de zgn. dekkingsverhouding of provisieverhouding, of ook obligatio-verhouding genoemd) [6].
Uit het hier besproken arrest blijkt bijgevolg dat, in de verhouding tussen de benadeelde en de verzekerde (valutaverhouding) voor de uitoefening van het eigen recht, vereist is dat: a) de verzekerde aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade, en b) de benadeelde hiervoor over een opeisbare schuldvordering tegen de verzekerde beschikt [7].
a. De vereiste van een aansprakelijkheidsschuld van de verzekerde tegenover de benadeelde.Uit artikel 150, eerste lid wet verzekeringen 2014 volgt dat de benadeelde tegen de verzekeraar van de beweerd aansprakelijke niet meer noch andere rechten kan doen gelden dan die welke hij tegen de aansprakelijke zelf kan laten gelden [8]. De benadeelde heeft bijgevolg in de regel slechts een eigen recht tegen de verzekeraar - die jegens de benadeelde geen andere verbintenis heeft dan die welke hij op het ogenblik van het schadegeval heeft jegens de verzekerde - wanneer de verzekerde aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade en in de mate van deze aansprakelijkheid.
De uitoefening van dat recht is dus afhankelijk van het bestaan en de omvang van de hoofdschuld van de verzekerde ten overstaan van de benadeelde.
Het eigen recht is onderworpen aan de vereiste van een aansprakelijkheidsschuld van de verzekerde. Maar dit volstaat op zich niet om de benadeelde toe te laten rechtstreeks vergoeding te vorderen van de verzekeraar.
b. De vereiste van een opeisbare schuldvordering van de benadeelde tegen de verzekerde. De aansprakelijkheidsschuld houdt tevens in dat de schuldvordering van de benadeelde ook opeisbaar moet zijn: hij moet betaling kunnen eisen van de aansprakelijke. Dit impliceert niet dat de schuldvordering van de benadeelde inbaar moet zijn noch dat de aansprakelijkheid reeds moet vaststaan en de verzekerde of de verzekeraar de aansprakelijkheid voor het schadegeval niet mag betwisten [9]. De benadeelde moet wel het bewijs leveren van deze aansprakelijkheid en bewijzen dat de schuld van de verzekerde dus onbetwistbaar is om rechtstreeks vergoeding te kunnen verkrijgen van de verzekeraar [10].
6.De rechtstreekse vordering ter bescherming van de verzekerde of als vergoedingsmechanisme ten voordele van de benadeelde? De titelvraag “Heeft het eigen recht van de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar een autonoom karakter, los van de schuldvordering van de benadeelde tegen de aansprakelijke verzekerde?” wordt door het Hof van Cassatie in dit arrest uitdrukkelijk negatief beantwoord.
Nochtans, zou de autonomie van het eigen recht tegemoet kunnen komen aan de belangen van de benadeelde. Jocque wijst op bepaalde wetgeving en rechtspraak waarin de voorwaarde dat het eigen recht van de benadeelde tegen de verzekeraar een opeisbare schuldvordering van de benadeelde tegen de verzekerde vereist, wordt losgelaten waardoor het eigen recht een autonoom karakter krijgt. Hiermee treedt de vergoedingsfunctie van de aansprakelijkheidsverzekering ten voordele van de benadeelde meer op de voorgrond [11]. Hij wijst er evenwel op dat dit tegelijk tot gevolg heeft dat de aansprakelijkheidsverzekering die in eerste instantie bedoeld is als bescherming van het vermogen van de verzekerde, gedenatureerd wordt in een vergoedingsmechanisme ten voordele van de benadeelde [12].
7.Besluit. In dit arrest heeft het Hof van Cassatie de toepassingsvoorwaarden voor de uitoefening van een eigen recht van de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar nogmaals scherp gesteld en, in het bijzonder, de vereiste dat de aansprakelijkheidsschuld een vaststaande - en dus opeisbare - schuldvordering van de benadeelde tegen de aansprakelijke verzekerde inhoudt. Met andere woorden, het Hof van Cassatie laat niet toe dat de benadeelde over een eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar zou beschikken, ook al heeft hij geen opeisbare schuldvordering tegen de verzekerde op grond van een vaststaande aansprakelijkheid. A fortiori zal, wanneer er geen aansprakelijkheidsschuld van de verzekerde is omdat hij zoals in het besproken arrest geniet van een quasi-immuniteit, de benadeelde geen aanspraken op deze verzekerde kunnen hebben, en dus ook geen eigen recht tegen diens verzekeraar. Het Hof bevestigt derhalve de eigenheid van een aansprakelijkheidsverzekering die enkel de aansprakelijkheid van de verzekerde en niet de schade van de benadeelde dekt, niettegenstaande de wetgever door het toekennen van het eigen recht de belangen van de benadeelde mee beschermt.
[1] | ULB, advocaat bij de balie te Brussel. |
[2] | Zie o.m. H. Bocken, I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, Brugge, die Keure, 2014, nr. 64, p. 42. |
[3] | Pas. 1974, I, 376, RW 1973-74, 1597, noot J. Herbots, RGAR 1974, 9.317, noot J.-L. Fagnart. |
[4] | Pas. 2006, I, p. 1911, RW 2006-07, 1717, noot A. Van Oevelen, NJW 2006, 946, noot I. Boone. |
[5] | R.O. Dalcq en Chr. Dalcq, “Quelques réflexions sur l'immunité de l'agent d'exécution” in J. Rogge, M. Regout en F. Longfils (eds.), Liber amicorum Jean-Luc Fagnart, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2008, p. 455-464. |
[6] | M.E. Storme, “Weg met de rechtstreekse vordering!” in C. Van Schoubroeck, W. Devroe, K. Geens en J. Stuyck (eds.), Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, p. 567-569. De tegenwerpelijkheid van de verweermiddelen van de aansprakelijkheidsverzekeraar tegen de benadeelde is geregeld in art. 151 wet verzekeringen 2014 (zie hierover meer uitvoerig: o.m. C. Van Schoubroeck, J. Amankwah, T. Meurs en N. Glibert, “Overzicht van rechtspraak. Wet op de landverzekeringsovereenkomst (2004-2015)”, TPR 2016, p. 1019-1025. |
[7] | W. Verhees, De landverzekeringsovereenkomst. Een kwarteeuw becommentarieerde cassatierechtspraak 1992-2017, Mechelen, Kluwer, 2018, nr. 8, p. 1012; M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 2017, nrs. 781-793, p. 619-628; T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), Handboek verzekeringsrecht, Antwerp-Cambridge, Intersentia, 2016, nr. 1218, p. 754-755; C. Henskens, “De rechtstreekse vordering tegen en het verhaalsrecht van de verzekeraar” in T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), De aansprakelijkheidsverzekering in ontwikkeling, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2016, nr. 6, p. 124-125; G. Jocque, De verzekerde en de benadeelde in de aansprakelijkheidsverzekering, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2016, nrs. 285-287, p. 247-249; L. Schuermans en C. Van Schoubroeck, Grondslagen van het Belgische verzekeringsrecht, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2015, p. 571-577; I. Boone, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijk, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2009, nrs. 531 et seq., p. 504 et seq. |
[8] | Cass. 6 oktober 2005, VAV 2005, 95. |
[9] | L. Simont, “L'action directe de la victime d'un accident d'automobile contre l'assureur du propriétaire de celle-ci”, RCJB 1962, nr.9, p. 470. |
[10] | G. Jocque, De verzekerde en de benadeelde in de aansprakelijkheidsverzekering, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2016, nr. 287, p. 248. |
[11] | De wettelijke en jurisprudentiële uitzonderingen op de regel dat het eigen recht afhankelijk is van een opeisbare schuld ingevolge een vaststaande aansprakelijkheid van de verzekerde betreffen de verschillende verjaringsregel voor het eigen recht (art. 88, § 2 wet verzekeringen), het eigen recht tegen de verzekeraar van de onderhuurder (art. 122 wet verzekeringen, art. 19bis-11, § 2 WAM-wet (thans art. 29ter)), erkenning van aansprakelijkheid in het kader van de leiding van het geding door de aansprakelijkheidsverzekering (art. 143 wet verzekeringen en de rechtspraak inzake de WAM-verzekering wanneer de identiteit van de aansprakelijke niet bekend is, art. 1386bis BW) en het eigen recht bij schade van de huwgemeenschap; zie G. Jocque, De verzekerde en de benadeelde in de aansprakelijkheidsverzekering, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, nrs. 289-296, p. 250-256. |
[12] | G. Jocque, De verzekerde en de benadeelde in de aansprakelijkheidsverzekering, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2016, nr. 288, p. 249; G. Jocque, “De groeiende autonomie van de rechtstreekse vordering” in Liber spei et amicitiae Ivan Verougstraete, Brussel, Larcier, 2011, p. 337-343; T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), Handboek Verzekeringsrecht, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2016, nr. 1219, p. 755. |