Article

Actualiteit : Europees Hof van Justitie, 11/09/2019, R.D.C.-T.B.H., 2019/10, p. 1287-1288

Europees Hof van Justitie 11 september 2019

Romano / DSL Bank

Zaak: C-143/18
CONSUMENTENRECHT
Europees recht - Consumentenkrediet - Herroepingsrecht - Voorlichting consument


DROIT DE LA CONSOMMATION
Droit européen - Crédit à la consommation - Droit de révocation - Information du consommateur


In dit arrest van 11 september 2019, heeft het Europees Hof van Justitie zich uitgesproken over een prejudiciële vraag betreffende de interpretatie van artikel 4, 2., artikel 5, 1., artikel 6, 1., tweede alinea, tweede streepje, 2., onder c) en 6., alsmede van artikel 7, 4. van richtlijn nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen nrs.90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (hierna “richtlijn nr. 2002/65”).

Het geschil betrof een op afstand gesloten krediet voor de aankoop van een privéwoning door twee consumenten met een Duitse bank, waarbij de vraag rees of de kredietnemers, nog altijd het herroepingsrecht konden inroepen, niettegenstaande de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de kredietnemer volledig was uitgevoerd, omdat de informatie over het herroepingsrecht zoals ontvangen ten tijde van de contractsluiting niet in overeenstemming was met de geldende Duitse regelgeving.

Uit de in het arrest weergegeven feiten blijkt dat de bank had aangegeven dat er geen herroepingsrecht gold omwille van de volledige uitvoering van de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de kredietnemers voordat gebruik werd gemaakt van het herroepingsrecht, daar waar volgens het Duits recht (zoals geïnterpreteerd door het Bundesgerichtshof) voor consumentenkredietovereenkomsten het herroepingsrecht in dat geval niet is uitgeschakeld, ook al is de overeenkomst op afstand gesloten.

In het kader van dit geschil werd vooreerst aan het Hof gevraagd of het nationaal recht in het licht van richtlijn nr. 2002/65 kan bepalen dat het herroepingsrecht niet vervalt indien de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de kredietnemer volledig is uitgevoerd voor de uitoefening van het herroepingsrecht. Het Hof stelt vast dat richtlijn nr. 2002/65 voorziet in een volledige harmonisatie van de daarin geregelde aspecten en dat voor het geval waarin het herroepingsrecht overeenkomstig artikel 6, 2., onder c) van richtlijn nr. 2002/65 niet van toepassing is, i.e. wanneer de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig is uitgevoerd voordat de consument van zijn herroepingsrecht gebruik maakt, voormelde richtlijn geen bepalingen bevat die een lidstaat toestaan om in zijn nationale regelgeving te bepalen dat de consument wel beschikt over een herroepingsrecht. Het feit dat het Duits recht (zoals uitgelegd in diens nationale rechtspraak) in dat geval het herroepingsrecht niet uitsluit, is volgens het Hof dan ook in strijd met voormelde bepaling van richtlijn nr. 2002/65.

De tweede prejudiciële vraag waarover het Hof zich moest buigen was of de bank de kredietnemers voldoende had geïnformeerd over het herroepingsrecht door informatie te verschaffen die niet in overeenstemming is met het Duits recht. Het Hof oordeelt dat een lidstaat in zijn nationale regelgeving aan een handelaar geen verplichting kan opleggen om de consument, voordat deze gebonden is door een overeenkomst op afstand of een aanbod m.b.t. een financiële dienst, informatie mee te delen die in strijd is met de dwingende bepalingen van richtlijn nr. 2002/65. Aangezien richtlijn nr. 2002/65 het herroepingsrecht uitsluit in het betrokken geval, heeft de handelaar die de consument in lijn hiermee informeert over het niet bestaan van het herroepingsrecht, volgens het Hof de consument voldoende geïnformeerd. Het Hof herinnert daarbij aan zijn rechtspraak dat de perceptie van de gemiddelde consument van belang is, te weten die van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument.