Article

Actualiteit in het kort : Hof van Justitie, 09/11/2017, C-641/16, Tünkers France en Tünkers Maschinenbau, R.D.C.-T.B.H., 2018/3, p. 303

Hof van Justitie 9 november 2017

Zaak: C-641/16
INSOLVENTIE
Transnationale insolventie - Insolventieprocedure - Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 - Bevoegdheid en executie - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening nr. 1215/2012/EU van 12 december 2012 (vroeger nr. 44/2001/EG van 22 december 2000)


INSOLVABILITÉ
Insolvabilité transnationale - Procédure d'insolvabilité - Règlement (CE) n° 1346/2000 du 29 mai 2000 - Compétence et exécution - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Règlement n° 1215/2012/UE du 12 décembre 2012 (anc. n° 44/2001/CE du 22 décembre 2000) - Répartition des compétences


Dit arrest betreft de aanwijzing van de bevoegde rechtbank voor een aansprakelijkheidsvordering ingesteld voor oneerlijke mededinging door Tünkers Maschinenbau (TM) en Tünkers France (TF).

Expert Maschinenbau GmbH maakt apparatuur voor de auto-industrie en heeft een exclusief distributiecontract met Expert France. In 2006 opent het Amtsgericht Darmstadt een insolventieprocedure in hoofde van Maschinenbau en stelt een bewindvoerder aan. De bewindvoerder sluit een overnameovereenkomst met TM en draagt een bedrijfsonderdeel van Maschinenbau over aan een dochteronderneming van TM. Vervolgens verzoekt TM, als cessionaris van Expert Maschinenbau, de klanten van Expert France om zich voor bestellingen tot TM te richten. Expert France is van mening dat dit een daad van oneerlijke mededinging betreft en stelt hiervoor TM en TF aansprakelijk bij de tribunal de commerce de Paris. TM en TF zijn van oordeel dat het Amtsgericht Darmstadt bevoegd is, aangezien de aansprakelijkheidsvordering voortvloeit uit de insolventieprocedure. Dit geschil komt bij het Franse Hof van Cassatie, dat een prejudiciële vraag stelt aan het Hof van Justitie omtrent de reikwijdte van de, in artikel 3, 1. verordening nr. 1346/2000 neergelegde internationale bevoegdheid van de rechter die de insolventieprocedure heeft geopend.

Om te bepalen of een geschil binnen de werkingssfeer valt van verordening nr. 1346/2000 en buiten de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 beantwoordt het Hof van Justitie twee vragen: 1) vloeit de vordering rechtstreeks voort uit de insolventieprocedure en 2) hangt de vordering nauw samen met de insolventieprocedure?

De doorslaggevende factor voor het antwoord op de eerste vraag is de rechtsgrondslag van de vordering. Het Hof zal nagaan of “het recht of de verbintenis waarop de vordering is gebaseerd, voortvloeit uit de gemeenschappelijke regels van het burgerlijk recht en het handelsrecht dan wel uit specifieke afwijkende regels voor insolventieprocedures” (r.o. 22). In dit arrest wordt TM aansprakelijk gesteld voor oneerlijke mededinging. Expert France bestrijdt niet de geldigheid van de overdracht van het bedrijfsonderdeel van Maschinenbau binnen de insolventieprocedure, maar dat TM getracht heeft klanten van Expert France toe te eigenen. De vordering heeft dus enkel betrekking op de handelwijze van de cessionaris. Bovendien is Expert France uitsluitend opgetreden met het oog op het verdedigen van haar eigen belangen en niet de belangen van de schuldeisers in die insolventieprocedure. Ten slotte, is de vordering gericht tegen TM en TF wiens gedrag wordt geregeld door andere regels dan die welke gelden bij insolventieprocedures (r.o. 26). Op basis hiervan oordeelt het Hof dat “een vordering wegens aansprakelijkheid voor oneerlijke mededinging, als die in het hoofdgeding, moet worden aangemerkt als een opzichzelfstaande vordering, waarvan de grondslag niet is gelegen in regels die specifiek zijn voor insolventieprocedures” (r.o. 27).

Voor de tweede vraag, beoordeelt het Hof de intensiteit van het verband tussen een vordering in rechte en de insolventieprocedure. In dit arrest oordeelt het Hof dat het verband tussen de aansprakelijkheidsvordering en de insolventieprocedure niet voldoende rechtstreeks of nauw is om de toepassing van verordening nr. 44/2001 uit te sluiten en, derhalve, verordening nr. 1346/2000 toepasselijk te doen zijn.

Ter besluit, de rechtbank die de insolventieprocedure heeft geopend is niet bevoegd.