Article

Actualiteit : Grondwettelijk Hof, 09/02/2017, nr. 12/2017, R.D.C.-T.B.H., 2017/5, p. 568

Grondwettelijk Hof 9 februari 2017

Zaak: 12/2017
STRAFRECHT - ALGEMENE BEGINSELEN
Straffen - Verbeurdverklaring - Verbeurdverklaring van het voorwerp van het misdrijf - Verplicht karakter


DROIT PÉNAL - PRINCIPES GÉNÉRAUX
Peines - Confiscation - Confiscation de l'objet de l'infraction - Caractère obligatoire


Aan het Grondwettelijk Hof werd de prejudiciële vraag gesteld of de verplichte verbeurdverklaring, voorzien in artikel 43 van het Strafwetboek, van de zaken die hebben gediend of waren bestemd om een misdrijf te plegen (zoals omschreven in art. 42, 1° Sw.) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met artikel 6, 1. EVRM en met artikel 1 van het eerste aanvullend protocol bij het EVRM, in de mate die straf van de verbeurdverklaring de financiële situatie van de persoon aan wie zij wordt opgelegd dermate kan aantasten dat zij onevenredig wordt ten opzichte van het nagestreefde doel, en een schending vormt van het recht op het ongestoord genot van de eigendom. Het Grondwettelijk Hof heeft de vraag bevestigend geantwoord.

Artikel 42, 1° Sw. voorziet in de bijzondere verbeurdverklaring van de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en van de zaken die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij de eigendom van de veroordeelde zijn. Artikel 43 Sw. schrijft voor dat deze verbeurdverklaring bij misdaad of wanbedrijf altijd wordt uitgesproken. Zij is in die situaties m.a.w. verplicht. De beklaagde had voor de correctionele rechtbank doen gelden dat de verplichte verbeurdverklaring van het voertuig dat hij had gebruikt om verdovende middelen te vervoeren, rekening houdend met de waarde van dat voertuig en zijn vermogenstoestand, onevenredig zou zijn. Het Hof oordeelt vooreerst dat een verbeurdverklaring valt onder het toezicht op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemene belang in de zin van de tweede alinea van artikel 1 eerste aanvullend protocol bij het EVRM, zodat dergelijk toezicht bij wet voorzien moet zijn en een wettige doelstelling moet nastreven. Er dient bovendien een “billijk evenwicht” te zijn tussen de vereisten van het algemene belang en de bescherming van de grondrechten van het individu. Het Hof oordeelt vervolgens dat de verbeurdverklaring (meerdere) wettelijke en legitieme doelstellingen nastreeft, en dus op zich niet onbestaanbaar is met het recht op het ongestoord genot van de eigendom. Maar zij kan, aldus het Hof, “in bepaalde gevallen dermate afbreuk doen aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd dat ze een onevenredige maatregel vormt ten aanzien van het ermee nagestreefde wettige doel, waardoor zij een schending met zich meebrengt van het eigendomsrecht”. Dat de verplichte verbeurdverklaring in bepaalde gevallen met uitstel kan worden uitgesproken, wijzigt dit oordeel niet, vermits dat uitstel herroepbaar is.

Volledigheidshalve is te vermelden dat het Hof de gevolgen van de getoetste bepalingen handhaaft voor de zaken waarin de verbeurdverklaring van het voorwerp van het misdrijf definitief was uitgesproken op datum van publicatie van dit arrest.