Hof van Cassatie 13 januari 2017
Zaak: C.15.0226.N [1] |
In een arrest van 28 januari 2015 diende het hof van beroep te Antwerpen zich uit te spreken over de gevolgen van de nietigheid van twee verkoopovereenkomsten m.b.t. aandelen. De overeenkomsten die eind 2003 werden gesloten, voorzagen in maandelijkse afbetalingen die zouden lopen tot 2016. De eigendom van de aandelen ging echter over bij de aanvang van de overeenkomsten. Door toedoen van de financiële crisis in 2008 verminderde de waarde van de beleggingsportefeuilles van de twee vennootschappen, en dus ook de aandelen in de vennootschappen zelf, aanzienlijk. De koper kon hierdoor ook de betalingsverplichtingen niet meer nakomen.
In eerste aanleg vorderden de verkopers de ontbinding van de verkoopovereenkomsten. De overeenkomst werd echter nietig verklaard wegens schending van artikel 629 W.Venn., omdat de doelwitvennootschappen borg stonden voor de betaling van de eigen aandelen. In beroep werd de nietigheid niet meer betwist maar diende het hof van beroep zich enkel uit te spreken over de gevolgen van de nietigheid. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelde daarbij dat een teruggave in natura niet meer mogelijk was nu de aandelen sterk in waarde verminderd waren, en dat daarom enkel een restitutie bij equivalent mogelijk was. De terugbetaling diende volgens het hof van beroep te bestaan uit de uitbetaling van het verschil tussen de overeengekomen overnameprijzen en de reeds gedane afbetalingen, met een forfaitaire correctie voor de vervroegde uitbetaling.
Het Hof van Cassatie vernietigt dit arrest. Het oordeelt dat, indien de goederen op het ogenblik van de vernietiging nog in het vermogen van de restitutieschuldenaar aanwezig zijn, deze de goederen in natura dient terug te geven aan de restitutieschuldeiser, ongeacht een waardestijging of -daling van de goederen. Daarnaast bekritiseert het Hof ook de restitutie bij equivalent zoals ze door het hof van beroep werd opgelegd: de restitutieschuldenaar dient aan de restitutieschuldeiser een vergoeding te betalen die gelijk is aan de waarde die de goederen, in de toestand waarin zij werden ontvangen, zouden hebben gehad op het ogenblik van de begroting van de vergoeding. De restitutieschuldeiser wordt geacht eigenaar van de goederen te zijn gebleven, zodat hij de risico's van een economische waardestijging of -daling van de goederen moet dragen behoudens indien dit verschil in waarde toe te schrijven is aan het doen of laten van de restitutieschuldenaar.
[1] | www.cass.be. |