Article

Rechtbank van eerste aanleg Leuven, 14/09/2016, R.D.C.-T.B.H., 2017/4, p. 455-457

Rechtbank van eerste aanleg Leuven 14 september 2016

BEVOEGDHEID
Materiële bevoegdheid - Rechtbank van koophandel - Algemene bevoegdheid - VZW - Intellectuele beroepen - Arts - Ziekenhuis
Een onderneming is wie op duurzame wijze een economisch doel nastreeft. Noch het feit dat het beroep van arts een gereglementeerd beroep is, noch het feit dat de prestaties die worden geleverd door een arts intellectueel van aard zijn, zijn pertinente criteria om te besluiten dat zij geen economisch doel zouden nastreven. Het feit dat een ziekenhuis de rechtsvorm heeft van een VZW staat er niet aan in de weg dat zij op duurzame wijze een economisch doel nastreeft.
Een geschil betreffende de verdeling van de financiële vergoedingen van de artsen voor de door hen verrichte diensten heeft betrekking op handelingen die zijn verricht in het kader van dit economisch doel.
De rechtbank van koophandel is bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen die handelingen betreffen die zijn verricht in het kader van de verwezenlijking van het economisch doel dat door deze ondernemingen wordt nagestreefd.
COMPÉTENCE
Compétence matérielle - Tribunal de commerce - Compétence générale - ASBL - Professions intellectuelles - Médecin - Hôpital
Une entreprise est celle qui poursuit de manière durable un but économique. Ni le fait que la profession d'un médecin est une profession réglementée, ni le fait que les prestations du médecin sont de nature intellectuelle, ne sont des critères pertinents pour conclure que ces médecins ne poursuivent pas de but économique. Le fait qu'un hôpital a la forme juridique d'une ASBL ne fait pas obstacle au fait qu'il poursuit de manière durable un but économique.
Une contestation concernant la répartition des rémunérations des médecins pour leurs prestations concerne des actes qui sont accomplis dans la poursuite de ce but économique.
Le tribunal de commerce est compétent pour juger des contestations entre entreprises concernant des actes accomplis par ces entreprises dans la poursuite de leur but économique.

J.S. / Regionaal Ziekenhuis Heilig Hart Leuven VZW; in aanwezigheid van: Dr. J.N., Dr.J.N. Gastro-enterologie BVBA, A.G. en Medisch kabinet A. BV BVBA; Dr. T.V. en BVBA Dokter T.V. Pneumologe

Zet.: J. Honnay (rechter)
Pl.: Mrs. B. Beelen en S. Callens en H. Van Gompel en A. Van De Velde loco K. Dewever
Zaak: 15/254/A
I. Procedure

De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd.

De rechtbank nam onder meer kennis van:

- de dagvaarding die op 21 januari 2015 werd betekend op verzoek van de eiser aan de verweerder;

- de dagvaarding in gedwongen tussenkomst en vrijwaring die op 30 oktober 2015 werd betekend door de verweerder aan dr. J.N., dokter J.N. Gastro-enterologie BVBA, dr. A.G. en BV BVBA Medisch kabinet A.;

- het verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst van 10 november 2015 door dr. T.V. en BVBA dokter T.V.;

- de laatste conclusie van partijen (zie art. 748bis Ger.W. en Cass. 29 maart 2011, C.11.0472.N; Cass. 8 maart 2013, C.11.0477.N, www.jure.juridat:just.igov.be) en de door hen ingediende stukken;

- de overige stukken van het rechtsplegingsdossier.

De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2016, en werd daarna in beraad genomen.

II. Feiten

De heer J.S. heeft vanaf het jaar 1980 tot 2014 als geneesheer-specialist inwendige ziektes gewerkt in het ziekenhuis dat wordt uitgebaat door de verweerder. Dit gebeurde vanaf het jaar 1993 in het kader van een associatie met dr. N.

Nadien is zijn ook een aantal andere artsen toegetreden tot de samenwerking, onder meer drs. G. en V.

De verweerder int de erelonen die verschuldigd zijn aan de artsen, en verdeelt ze vervolgens tussen deze in het ziekenhuis samenwerkende artsen overeenkomstig de tussen hen gemaakte afspraken.

Tussen de partijen bestaat betwisting omtrent de wijze waarop de verweerder de verdeelsleutel tussen de verschillende artsen heeft toegepast.

De eiser voert aan dat de verweerder in de periode vanaf het jaar 2009 tot zijn pensioen in 2014 de artsen zou hebben uitbetaald op een wijze die niet in overeenstemming was met de associatieovereenkomst die volgens haar van toepassing zou zijn geweest, en vordert op grond daarvan een schadevergoeding.

III. Vorderingen

De eiser vordert om in een bij voorraad uitvoerbaar vonnis met uitsluiting van het recht tot kantonnement:

- te zeggen voor recht dat de verweerder de honoraria aan de artsen deel uitmakend van de associatie inwendige ziekten voor de periode juli 2009 tot en met april 2014 diende uit te betalen volgens de associatieovereenkomst d.d. 19 juni 1993, ondergeschikt volgens de regeling van 5 september 2007;

- de verweerder te veroordelen tot betaling aan de eiser van een provisioneel bedrag van 100.000 EUR, te vermeerderen met de vergoedende interesten aan de wettelijke interestvoet vanaf 25 augustus 2009;

- een bedrijfsrevisor-deskundige aan te stellen met als opdracht:

Een onderzoek te verrichten naar:

- de centraal geïnde bedragen door verweerster voor de diensten pneumologie en gastro-enterologie voor de jaren 2009 tot en met 2014:

- de manier waarop deze bedragen zijn uitbetaald aan de associés van de associatie inwendige ziekten;

- de berekening te maken van de uitbetalingen die voor deze jaren aan concluant hadden dienen te gebeuren rekening houdend met de associatieovereenkomst inwendige ziekten;

- het verschil te berekenen tussen de werkelijk ontvangen honoraria door concluant voor de jaren 2009-2014 enerzijds en de honoraria die concluant had ontvangen indien was uitbetaald volgens de associatieovereenkomst;

- dit alles met inachtneming van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake het deskundige onderzoek;

- van dit alles een beredeneerd verslag op te stellen en neer te leggen ter griffie.

- aan de partijen te bevelen alle nuttige gegevens, inzagen en documenten te overhandigen;

- de zaak voor het overige naar de rol te versturen in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.

VZW Regionaal ziekenhuis Heilig-Hart Leuven vordert in hoofdorde om de vordering van de eiser onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren. Ondergeschikt stelt zij een vrijwaringsvordering in tegen dr. J.N., dokter J.N. Gastro-enterologie BVBA, dr. A.G. en BV BVBA Medisch kabinet A.

Dr J.N., dokter J.N. Gastro-enterologie BVBA, dr. A.G. en BV BVBA Medisch kabinet A. vorderen:

- akte te nemen van een exceptie van arbitrage lastens dr. S.;

- dat de rechtbank zich materieel onbevoegd zou verklaren;

- ondergeschikt: de vordering onontvankelijk, in elk geval ongegrond te verklaren wegens verjaring;

- nog meer ondergeschikt: de vordering in tussenkomst en vrijwaring van de verweerder ontvankelijk maar ongegrond te verklaren.

Dr. T.V. en BVBA dokter T.V. gedragen zich naar de wijsheid van de rechtbank.

IV. Materiële bevoegdheid

1. De verweerder voert aan dat deze rechtbank niet materieel bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Alleen de rechtbank van koophandel te Leuven zou bevoegd zijn.

De eiser verzoekt niet om verwijzing naar de arrondissementsrechtbank, zodat de rechtbank zelf haar bevoegdheid dient te onderzoeken.

2. Artikel 573, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, zoals in werking getreden op 1 juli 2014 (en bijgevolg van toepassing op onderhavige zaak), bepaalt:

De rechtbank van koophandel neemt in eerste aanleg kennis:

1° van de geschillen tussen ondernemingen, namelijk tussen alle personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven, die betrekking hebben op een handeling welke is verricht in het kader van de verwezenlijking van dat doel en die niet onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges vallen;

3. Onderhavig geschil betreft een geschil tussen ondernemingen en betreft handelingen die zijn verricht in het kader van de verwezenlijking van het economisch doel dat door deze ondernemingen wordt nagestreefd.

4. Een onderneming is wie op duurzame wijze een economisch doel nastreeft.

Dit betekent dat een natuurlijke of rechtspersoon op de markt goederen en diensten aanbiedt met een organisatie die rendement toelaat (vgl. I. Verougstraete en J.-Ph. Lebeau, “Transferts de compétences: le tribunal de commerce devient le juge naturel de l'entreprise. Loi du 26 mars 2014 modifiant le Code judiciaire en vue d'attribuer dans diverses matières la compétence au juge naturel”, TBH 2014, (543), 550-551, nr. 19).

5. Zowel de eiser als de verweerder streven op duurzame wijze een aldus omschreven economisch doel na.

6. Het feit dat artsen een vrij beroep uitoefenen staat daaraan niet in de weg.

Noch het feit dat het beroep van arts een gereglementeerd beroep is, noch het feit dat de prestaties die worden geleverd door een arts intellectueel van aard zijn, zijn pertinente criteria om te besluiten dat zij geen economisch doel zouden nastreven (vgl. onder meer I. Verougstraete en J.-Ph. Lebeau, o.c., 552, die er, in tegenstelling tot wat de eiser in zijn conclusie suggereert uitdrukkelijk op wijzen dat artsen wel degelijk vallen onder het ondernemersbegrip zoals bedoeld door de regelgever; zie in dezelfde zin eveneens bv. D. Mougenot, “Les nouvelles compétences du tribunal de commerce”, JT 2014, 599; B. Van Den Bergh, “Commentaar bij artikel 573 Ger.W.” in X, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, randnr. 14b, 15)

7. Ook de verweerder streeft volgens de hierboven gegeven omschrijving op duurzame wijze een economisch doel na.

Het feit dat de verweerder de rechtsvorm heeft van een VZW staat daar niet aan in de weg. Het volstaat om vast te stellen dat de verweerder haar diensten aanbiedt tegen betaling, hetzij rechtstreeks door patiënten hetzij door hun verzekering/ziekenfonds, en dit binnen een systeem dat gekenmerkt wordt door een zekere mate van concurrentie tussen ziekenhuizen.

(zie in dit verband de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie, 2012/C 8/02, Europees Publicatieblad 11 januari 2012, p. 4-14; vgl. ook bv. A. Tallon, Concurrence et pratiques du marché. La procédure, Larcier, 2012, p. 70, nr. 78; D. Mougenot, o.c., 600; HvJ 12 juli 2001, C-157/99, Smits en Perebooms).

8. Het geschil tussen de partijen heeft bovendien betrekking op handelingen die zijn verricht in het kader van dit economisch doel.

Het betreft met name de (verdeling van de) financiële vergoedingen van de artsen voor de door hen verrichte diensten.

9. Gelet op wat voorafgaat dient de rechtbank de zaak bijgevolg te verwijzen naar de op grond van artikel 573, 1° van het Gerechtelijk Wetboek bevoegde rechtbank, namelijk de rechtbank van koophandel te Leuven.

V. Beslissing

De rechtbank

- beslist na tegenspraak en in eerste aanleg;

- zegt voor recht dat de rechtbank materieel niet bevoegd is om kennis te nemen van de zaak en verwijst de zaak naar de rechtbank van koophandel te Leuven.

(…)


Note / Noot

Zie noot Joeri Vananroye en Karel-Jan Vandormael onder Arrondrb. Henegouwen 11 december 2015, TBH 2016/7, 674.