Interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen
INHOUD
Hoofdstuk II. Basisinterpretatieregel: bedoeling primeert op letterlijke betekenis A. Inleiding
B. Type 1: interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling § 1. Inleiding
§ 5. Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels
C. Type 2: interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling § 1. Inleiding
§ 2. Interpretatie te goeder trouw
§ 3. Interpretatie volgens de ideale partijwil A. Artikel 1157 BW
§ 4. Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels
Hoofdstuk III. Methode voor het achterhalen van de bedoeling
Hoofdstuk IV. Regels van voorkeurinterpretatie A. Inleiding
C. Subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie § 1. Contra proferentem-regel sensu stricto
§ 2. Artikel 23 verzekeringswet
D. Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels § 1. Voorrang van regel in favorem consumentis
§ 2. Subsidiariteit van andere regels van voorkeurinterpretatie
Hoofdstuk I. Inleiding |
1.Overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen maken gebruik van taal, die aanleiding geeft tot onduidelijkheid en dus tot interpretatie- Overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen worden gesteld met behulp van een code, de taal. De combinatie van de bouwstenen van taal, namelijk woorden en grammaticale regels, biedt een onbegrensd aantal mogelijkheden om te communiceren. Omdat er zoveel manieren zijn om een interne gedachte uitwendig vorm te geven, kunnen er dubbelzinnigheden en onduidelijkheden optreden bij de verklaring van de intentie. Bovendien krijgen woorden slechts betekenis aan de hand van de context waarin ze zich bevinden. Daarom heeft alle communicatie, en dus ook elke rechtshandeling, nood aan interpretatie. De interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen is “het vaststellen van de betekenis van de wilsverklaring van de partijen en van de daardoor ontstane rechtsgevolgen” [2].
2.Eerste criterium voor interpretatie is autonomie van de handelende personen - Typisch voor een rechtshandeling is dat deze de vrucht is van de intentie van de handelende personen. Daarom moet er bij interpretatie aan de ene kant rekening gehouden worden met de autonomie van de handelende personen (infra, randnrs. 5 et seq.). Uitlegging moet immers een reflectie zijn van het ontstaan van een overeenkomst of van een eenzijdige rechtshandeling.
3.Tweede criterium voor interpretatie is rechtszekerheid - Naast de autonomie van de handelende personen, is ook de rechtszekerheid van belang bij de interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen. Rechtszekerheid is een “noodzakelijk geachte risicobeperkende eigenschap van het recht in een democratische rechtsstaat, die een specifiek verwachtingspatroon van de burger ten aanzien van het recht in het algemeen en de wetgeving in het bijzonder concretiseert” [3]. Centraal binnen de rechtszekerheid staan de voorzienbaarheid en de voorspelbaarheid van het recht [4]. Verder vereist de rechtszekerheid dat de verbindende kracht van rechtshandelingen niet miskend wordt [5]. Gebruikt men enkel de bedoeling van de partijen als richtsnoer, dan bestaan er onvermijdelijk situaties waarin de rechter geen gevolg kan geven aan een uitleggingsgeschil, namelijk wanneer hij de intentie niet kan achterhalen. Naast de regels die erop gericht zijn de wil van de partijen te achterhalen, bestaan er dan ook objectieve regels van voorkeurinterpretatie (infra, randnrs. 30 et seq.). Die zorgen dat alle interpretatieconflicten een oplossing kunnen krijgen. Omdat ze telkens aanduiden in wiens voordeel interpretatie moet gebeuren, dragen ze ook bij tot de voorspelbaarheid van de uitkomst van interpretatieproblemen.
Hoofdstuk II. Basisinterpretatieregel: bedoeling primeert op letterlijke betekenis |
A. | Inleiding |
4.Basisregel bestaat uit interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling en interpretatie volgens de geobjectiveerde partijbedoeling - De basisregel voor interpretatie geeft aan dat de bedoeling van de partijen voorrang heeft boven de letterlijke betekenis. Deze regel kent op haar beurt verschillende fasen. In eerste instantie moeten overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen worden uitgelegd in overeenstemming met de werkelijke intentie van de partijen (type 1: interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling). Type 1 heeft als doel de echte bedoeling te achterhalen die de handelende personen hadden bij de opmaak van de rechtshandeling. Als dit onmogelijk blijkt, dringt een interpretatie overeenkomstig de redelijkheid zich op (type 2: interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling).
B. | Type 1: interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling |
§ 1. Inleiding |
5.Basisinterpretatieregel (interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling) geeft weer dat werkelijke partijbedoeling voorgaat op verklaarde wil - De basisregel voor de interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen schrijft voor dat de werkelijke partijwil voorrang moet krijgen boven de verklaarde wil. Dit is de “interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling”, interpretatie type 1. De voorrang van de wil boven de verklaring kan uitgelegd worden vanuit het principe van partijautonomie, en meer bepaald vanuit het consensualisme en de contractvrijheid [6]. Mag men op basis van de partijautonomie zelf zijn rechtspositie bepalen, dan is het niet meer dan logisch dat, bij onduidelijkheid over deze rechtspositie, ook gekeken wordt naar de wil van de partijen. Contractvrijheid is een uitdrukking van het recht op zelfbeschikking en op autonomie [7]. De subjectieve interpretatiemethode is een logische consequentie van deze contractvrijheid: als partijen de inhoud en de gevolgen van een rechtshandeling mogen kiezen, dan moet men er ook voor zorgen dat de rechtshandeling wordt uitgelegd volgens deze zelf gekozen inhoud [8]. De interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling vormt bovendien een toepassing van het consensualisme (art. 1134, eerste lid BW) [9]. Komt een overeenkomst tot stand op basis van een wilsovereenstemming, dan is het logisch dat men zich bij onduidelijkheid over de betekenis van het contract op deze verbintenisscheppende overeenstemmende bedoeling steunt [10].
6.Interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling kent neerslag in algemene regel (art. 1156 BW) en in specifieke regels (art. 1163 BW en art. 1164 BW) - De interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling vindt haar neerslag in een algemene en in meer specifieke regels. Artikel 1156 BW bepaalt: “Men moet in de overeenkomsten nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest, veeleer dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden” (infra, randnrs. 7 et seq.). Daarnaast bevat het BW twee concreet geformuleerde interpretatieregels die het principe van de subjectieve werkelijke partijbedoeling reflecteren. Artikel 1163 BW stelt: “Hoe algemeen ook de bewoordingen zijn waarin een overeenkomst gesteld is, toch omvat zij alleen die zaken waaromtrent het blijkt dat partijen bedoelden te contracteren.” Deze regel beschrijft het principe van de restrictieve interpretatie (infra, randnr. 12). Artikel 1164 BW luidt: “Wanneer men in een contract een geval heeft vermeld tot verduidelijking van de verbintenis, wordt men niet geacht daardoor haar gebied te hebben willen beperken, wat betreft de niet vermelde gevallen die de verbintenis naar recht omvat.” (infra, randnr. 13).
§ 2. Artikel 1156 BW |
7.Werkelijke gemeenschappelijke partijwil die bestond bij totstandkoming rechtshandeling - Artikel 1156 BW verwijst naar de “gemeenschappelijke bedoeling van de partijen”, zonder meer uitleg te geven over de juiste invulling van de wil. De regel is erop gericht de ware gemeenschappelijke intentie van de partijen te achterhalen, zoals die bestond op het ogenblik van het ontstaan van de rechtshandeling.
8.Voorrang voor werkelijke partijwil - Een eerste aspect van de wil bestaat erin dat het de werkelijke wil van de partijen bij de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling is [11]. Interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling gebeurt steeds in concreto, door na te gaan wat de concrete partijen in het geschil met de concrete rechtshandeling in het geschil voor ogen hadden.
9.Voorrang voor gemeenschappelijke partijwil bij contracten - Het is de gemeenschappelijke partijwil die doorslaggevend is bij interpretatie van overeenkomsten en niet de wil van één enkele contractant [12]. Dit vloeit voort uit het consensualisme: de gedeelde intentie van de partijen ligt aan de basis van het contract, dus moet ook de gedeelde wil het referentiepunt zijn voor de uitlegging van het contract [13].
Een mooie illustratie van artikel 1156 BW is terug te vinden in de rechtspraak over de interpretatie van overeenkomsten van echtscheiding met onderlinge toestemming. Dergelijke contracten stipuleren regelmatig dat het overeengekomen onderhoudsgeld niet meer verschuldigd is bij het hertrouwen van de ex-partner. Wat nu als de ex-echtgenoot niet hertrouwt, maar wel gaat samenwonen? Moet er dan nog onderhoudsgeld worden uitbetaald of niet? De rechtspraak hierover is verdeeld in twee strekkingen. Enerzijds kan men oordelen dat de partijen met huwen ook samenwonen bedoelden [14]. Ze doelden dan op een situatie die een stabiele toestand inhoudt, waarbij kosten gedeeld kunnen worden, zodat de nood aan een uitkering zich minder doet voelen. Anderzijds kan men eerder de nadruk leggen op de bewoordingen van het contract en stellen dat het huwelijk in geen geval met samenwoning gelijk te stellen valt [15]. Is er in een geschil een dergelijk probleem aan de orde, dan kan de rechter steeds één van beide richtingen uit. Welke uitspraak hij moet doen, hangt af van alle voor de zaak relevante omstandigheden die een hulp zijn bij het achterhalen wat de partijen juist bedoelden met de term “huwelijk” [16].
10.Voorrang voor intentie van één partij bij eenzijdige rechtshandeling - De interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling kent logischerwijs een iets afwijkende invulling bij de interpretatie van eenzijdige rechtshandelingen. In die gevallen kan men bezwaarlijk van een gemeenschappelijke partijbedoeling spreken. Het spreekt dan ook voor zich dat bij de uitlegging van eenzijdige rechtshandelingen de intentie van één partij, namelijk de partij die de wilsverklaring aflegt, de leidraad vormt [17]. Wel moet er dan rekening gehouden worden met het rechtmatig gewekte vertrouwen dat de wilsverklaring heeft doen ontstaan [18].
11.Moment wilsuiting legt verbintenissen vast zodat latere omstandigheden in rekening brengen bindende kracht rechtshandeling zou schenden - De bedoeling van de partijen die een rol speelt bij uitlegging is de initiële intentie, de wil die er bestond op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling [19]. Dit blijkt duidelijk uit artikel 1156 BW, dat stelt dat men moet nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen is geweest. Het is immers dat moment waarop de rechten en plichten van de partijen, waarvan de omvang later onduidelijk blijkt te zijn, zijn gefixeerd. Onder invloed van latere omstandigheden kan de wil van de partijen veranderingen ondergaan. Deze veranderde intentie in rekening nemen bij de uitlegging, zou de verbindende kracht van de rechtshandeling schenden [20].
§ 3. Artikel 1163 BW |
12.Restrictieve interpretatie betekent dat algemene termen slechts zover reiken als partijen hebben bedoeld - Een eerste specifieke regel die de interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling weergeeft, is het principe van de restrictieve interpretatie (art. 1163 BW) [21]. Een uitdrukking of beschrijving kan op een zeer algemene manier weergegeven zijn, ook al hadden de partijen niet de intentie om alles wat onder die vermelde algemene termen valt in de rechtshandeling op te nemen. Dan zijn de termen te algemeen gesteld in vergelijking met de werkelijke wil [22]. De algemeenheid is daarom slechts indicatief en omvat geen zaken waarop de partijen zelf niet hebben gedoeld [23]. De interpretator moet de algemeenheid reduceren tot enkel het specifieke wat de partijen bedoelden en deze zo corrigeren, dat die met de werkelijke bedoeling overeenstemt [24]. De regel roept de rechter op om de werkelijke wil van de partijen te zoeken, door de onhandigheid van de aangewende termen heen [25]. Hij moet hierbij geen rekening houden met de normale (te algemene) betekenis van de gebruikte bewoordingen [26].
Een beding in een verzekeringsovereenkomst gaf weer dat, bij een ongeval geen vergoeding zou worden uitgekeerd aan de inzittenden van het voertuig “indien bij de voerder het gebruik van alcoholica is vastgesteld”. Er deed zich een ongeluk voor op een moment waarop de bestuurder inderdaad alcohol had gedronken, maar de hoeveelheid was zo laag dat er in geen geval een kans tot enig gevaar voor ongevallen was ontstaan. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de feitenrechter op grond van artikel 1156 BW kon beslissen dat de partijen niet redelijkerwijze konden bedoeld hebben de inzittenden van het voertuig uit te sluiten van dekking wanneer er duidelijk geen enkel causaal verband bestond tussen het gebruik van alcohol en het ongeluk. Een dergelijke uitlegging van het contract zou het, gelet op de normale levenswijze in de samenleving, immers tot dode letter maken, terwijl men er van kan uitgaan dat partijen die een contract sluiten, willen dat het ook in de praktijk effect heeft [27]. In dit geval beriep de feitenrechter zich in zijn beslissing op artikel 1156 BW, maar uit de motivering bleek dat hij zich ook baseerde op artikel 1163 BW [28].
§ 4. Artikel 1164 BW |
13.Extensieve interpretatie betekent dat interpretator draagwijdte van een beding moet verbreden wanneer de partijen het zo bedoeld hebben - Een tweede specifieke regel die de interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling weergeeft, is het principe van de extensieve interpretatie [29]. Het gaat hier om de hypothese waarbij partijen hun intentie proberen te verduidelijken door de toevoeging van een voorbeeld, een opsomming of een bepaald toepassingsgeval in een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling [30]. Opsommingen en voorbeelden zijn, ten gevolge van de extensieve interpretatie, puur illustratief en niet limitatief [31]. Het principe van de extensieve interpretatie impliceert dat de interpretator de draagwijdte van een beding niet mag beperken tot de door de partijen geëxpliciteerde voorbeelden of situaties, maar deze moet verbreden als dit de partijbedoeling was [32]. Dit wil zeggen dat een bijzonder geval expliciet opgenomen in de rechtshandeling, kan uitgebreid worden tot andere, soortgelijke gevallen, die er niet in zijn vermeld [33]. De partijen hebben dan de termen te specifiek geformuleerd in vergelijking met de werkelijke partijwil [34]. Deze regel roept de rechter op om de werkelijke wil van de partijen te zoeken, door de te grote precisie van de aangewende termen heen [35]. Het principe van de extensieve interpretatie houdt natuurlijk niet in dat alle contractuele opsommingen exemplatief zijn [36]. De rechter moet steeds de juiste draagwijdte van de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling vaststellen op basis van de werkelijke partijbedoeling. Enkel en alleen wanneer uit deze analyse blijkt dat de partijen voorbeelden en opsommingen op een illustratieve wijze hebben aangewend, mag hij extensief uitleggen.
Een handelshuurovereenkomst bepaalde: “Le loyer soit perçu net de charges par le bailleur.” In een ander beding stipuleerden partijen dat de huurder het totaal van de kosten gerelateerd aan de bedrijfsruimte moest betalen, inclusief “les charges de copropriété et de cojouissance”. Er ontstond onenigheid over de vraag of ook de kosten voor de collectieve beveiliging van het pand ten laste van de huurder waren. Deze kosten waren niet expliciet aan de huurder toegewezen. De rechter oordeelde, met verwijzing naar artikel 1164 BW, dat het feit dat bepaalde kosten die de huurder moest dragen, opgesomd waren, niet belette dat de partijen bedoeld hadden ook de kosten voor de collectieve beveiliging ten laste van de huurder te leggen. Dit bleek onder andere uit het feit dat de contractanten overeengekomen waren dat de verhuurder geen kosten moest dragen [37].
§ 5. Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels |
14.Voorrang op andere interpretatieregels - Interpretatie type 1, dat een interpretatie volgens de subjectieve werkelijke partijbedoeling beschrijft, vormt de meest fundamentele interpretatieregel en heeft dus voorrang op de andere interpretatieregels, met uitzondering van de regel in favorem consumentis (infra, randnrs. 46 et seq.) [38]. Deze primauteit is het logische gevolg van de visie op de rechtshandeling, waarbij wilsautonomie en consensualisme centraal staan [39]. Komt een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling tot stand door een wil, dan moet deze in elk geval in eerste instantie door dezelfde intentie worden uitgelegd.
C. | Type 2: interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling |
§ 1. Inleiding |
15.Subsidiair principe van interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling geeft uitlegging weer volgens de echte bedoeling van de partijen, verondersteld dat ze redelijk zijn - In een tweede fase hanteert men de “interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling” (randnrs. 17 et seq.). Deze uitleggingsmethode schrijft voor dat de interpretator op zoek moet naar de echte bedoeling van de partijen, zoals deze bestond op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling, maar onder de veronderstelling dat de partijen redelijke personen zijn. Deze manier van uitlegging vloeit voort uit de vertrouwensleer, de correctie op de wilsleer. Op basis van de vertrouwensleer mag een schijnbare situatie, die niet overeenkomt met de realiteit, wanneer deze een gelegitimeerd vertrouwen creëert dat de schijnbare situatie wel aan de werkelijkheid beantwoordde, juridische gevolgen hebben alsof de schijnbare toestand echt was [40]. Deze leer, die een rol speelt bij de totstandkoming van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen, vertoont ook invloed op de interpretatie ervan [41]. Zoals de wilsautonomie de verklaring vormt van de basisinterpretatieregel die een voorrang voorschrijft voor de werkelijke subjectieve partijwil, zo vormt de vertrouwensleer de verklaring van de interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling [42].
16.Interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling kent neerslag in algemene regel (goede trouw) en specifieke regels gericht op achterhalen ideale partijbedoeling - De interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling vindt haar neerslag in een algemene en in enkele specifiekere regels. De algemene regel, die afgeleid wordt uit het principe van de goede trouw, is de “interpretatie te goeder trouw” (infra, randnrs. 17 et seq.). Daarnaast bestaan er concreet geformuleerde interpretatieregels die het principe van de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling reflecteren (infra, randnrs. 18 et seq.). Deze concrete bepalingen worden gevat onder de algemene noemer “bepalingen die erop gericht zijn de ideale partijbedoeling te achterhalen”. De interpretatie volgens de ideale partijwil bestaat op haar beurt uit drie specifieke regels. Een eerste regel stelt dat die uitleg moet verkozen worden in de zin dat een bepaling wettig is of gevolg heeft (art. 1157 BW) (infra, randnrs. 18 et seq.). Een tweede regel schrijft de uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel voor (art. 1158 en 1161 BW) (infra, randnrs. 20 et seq.). Een derde regel bepaalt dat een interpretator rekening mag houden met de gebruiken wanneer hij te maken krijgt met een onduidelijk beding (art. 1159 BW) (infra, randnrs. 23 et seq.).
§ 2. Interpretatie te goeder trouw |
17.Interpretatie te goeder trouw is algemene regel die interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling voorschrijft - De interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling, die gebaseerd is op de goede trouw, vindt haar neerslag in de algemene “interpretatie te goeder trouw” of “interpretatie naar redelijkheid en billijheid” [43]. Dit type interpretatie is gestoeld op de goede trouw van artikel 1134, derde lid BW [44]. Interpretatie te goeder trouw betekent dat “de rechter zich bij het nagaan van de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen laat leiden door de betekenis die de partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen” [45]. De rechter die te goeder trouw uitlegt, moet op zoek naar de betekenis die de concrete partijen, verondersteld dat ze redelijk zijn, zelf aan de overeenkomst of aan de eenzijdige rechtshandeling zouden geven. Hij moet zich verplaatsen in de partijen en nagaan welke betekenis de gebruikte bewoordingen redelijkerwijs voor hen hadden toen ze de rechtshandeling opstelden.
Bij een verkoop van een machine bepaalden de partijen dat het saldo van 25% van de verkoopprijs pas opeisbaar werd bij doorverkoop van de machine. Na 6 jaar was de machine nog steeds niet doorverkocht. De rechter oordeelde dat de schuldenaar de uitvoering van zijn verbintenis niet onbepaald kon uitstellen. Hij beoordeelde de partijwil op een redelijke manier en noemde dit “une saine interprétation de la convention” [46].
§ 3. Interpretatie volgens de ideale partijwil |
A. Artikel 1157 BW |
18.Primaat van interpretatie die clausule enig nut verleent in de praktijk - De interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling krijgt ook vorm in meer concrete regels die erop gericht zijn de ideale partijwil te achterhalen. Een eerste regel die de ideale partijwil weerspiegelt, is de uitleg in de zin dat een bepaling wettig is of gevolg heeft (art. 1157 BW). Artikel 1157 BW houdt in dat een interpretator die geconfronteerd wordt met een beding dat meerdere betekenissen kan hebben, voor die uitlegging moet kiezen waarbij de clausule zin heeft en aldus enig nut kan hebben in de praktijk [47]. Dit betekent dat men die interpretatie voorrang moet geven op basis waarvan een beding gevolgen kan hebben, eerder dan de uitlegging die een beding zonder gevolg moet laten [48]. De interpretatie volgens welke een partij iets moet doen dat mogelijk is, gaat dus voor op de interpretatie die ervoor zou zorgen dat partij iets onmogelijks zou moeten doen. De uitlegging die leidt tot een redelijk resultaat primeert boven de uitleg die een onredelijk resultaat met zich meebrengt.
V.A. sloot een reis- en vakantiepolis tegen diefstal van zijn bagage en persoonlijke bezittingen, waaronder zijn fototoestel, met extra lenzen. Tijdens zijn reis werden zijn fototoestel en 3 lenzen ontvreemd. V.A. wendde zich tot zijn verzekeraar voor een recuperatie van de kosten. Deze wilde geen vergoeding uitkeren, omdat de voorwerpen zich op het ogenblik van de diefstal niet in de kofferruimte, maar slechts in de bagageruimte van de auto bevonden. De verzerkingsovereenkomst bepaalde: “De waarborgen strekken zich niet uit tot de diefstal van voorwerpen zonder enig toezicht achtergelaten, behalve wanneer zij zich in een afgesloten wagen of in een lokaal bevinden, en tot de diefstal van speciale voorwerpen achtergelaten in het rijtuig, behalve wanneer zij zich in een afgesloten kofferruimte bevinden.” De verzekeringnemer vond dat “afgesloten kofferruimte” ook refereerde aan “afgesloten bagageruimte”. Zijn voertuig had immers geen kofferruimte, maar enkel een bagageruimte. In de uitlegging van de verzekeraar, zou de bepaling in het contract geen zin gehad hebben. De rechter oordeelde dat er inderdaad geen onderscheid mocht gemaakt worden tussen een kofferruimte en een bagageruimte, omdat men bagage in koffers steekt en die koffers in een ruimte opbergt, die dus zowel bagage- als kofferruimte kon genoemd worden. Zo niet zou de verzekeraar een ganse reeks autovoertuigen nominatim uit zijn polis moeten schrappen, omdat meerdere autovoertuigen geen afzonderlijke kofferruimte hebben [49].
19.Primaat van interpretatie die nietigheid voorkomt - In de praktijk vult men de regel die een uitleg in de zin dat een bepaling wettig is of gevolg kent, vaak in als een voorschrift dat een interpretatie die zorgt dat een onduidelijk beding geldig is en rechtsgevolgen kan hebben, moet primeren op een interpretatie waardoor het beding nietig zou zijn [50]. De uitleg in de zin dat een bepaling wettig is of gevolg kent, kan ook impliceren dat een beding slechts gedeeltelijk nietig wordt verklaard, zodat het toch nog effect kan hebben [51].
Een “jaarovereenkomst 2006” met betrekking tot de levering van kipkruiden, specerijenzout en selderzout bepaalde: “Gevraagd wordt: de aanbevolen minimum verkoopprijs van 1,80 EUR voor de busjes specerijenzout, exotische kipkruiden en selderzout te respecteren.” Toen de koper in zijn folder van 26 april 2006 tot en met 9 mei 2006 de producten te koop aanbood tegen 1,53 EUR (i.p.v. de contractueel afgesproken prijs van 1,80 EUR), weigerde de leverancier nog verder te leveren. De aankoper stelde dat de in de overeenkomst voorziene minimumprijs slechts een richtprijs betrof, die geen contractuele verplichting voor haar uitmaakte, zodat zij geen contractuele wanprestatie had gepleegd. De leverancier vond echter dat de jaarovereenkomst een verbintenis tot het respecteren van de minimumprijs impliceerde. De rechter deed voor de interpretatie van deze clausule beroep op de artikelen 1156 en 1157 BW en oordeelde dat de clausule vervat in artikel 16 van de jaarovereenkomst niet kon beschouwd worden als een verbintenis een minimumverkoopprijs aan te houden, aangezien dit strijdig zou zijn met artikel 2, § 1 van de toenmalige WBEM, en de nietigheid ervan zou impliceren [52].
B. Artikelen 1158 en 1161 BW |
20.Artikelen 1158 en 1161 BW beschrijven zelfde principe, namelijk uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel - Een tweede regel die de ideale partijwil weerspiegelt, is de uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel. Domat en Pothier deelden de uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel op in twee verschillende regels. In België is artikel 1158 BW nog steeds te onderscheiden van artikel 1161 BW. Beide regels zijn sterk aan elkaar verwant [53]. Het verschil tussen de bepalingen bestaat erin dat artikel 1158 BW verwijst naar situaties waar er discussie bestaat over de interpretatie van een woord, terwijl artikel 1161 BW de interpretatie betreft van een onduidelijke clausule [54]. Artikel 1158 BW komt dus in aanmerking bij a priori onduidelijkheid: een woord op zich kan op meerdere manieren opgevat worden [55]. Artikel 1161 BW veronderstelt daarentegen geen onduidelijkheid binnen de bewoordingen van een clausule: een beding kan op zichzelf volledig duidelijk zijn en geen enkel dubbelzinnig woord bevatten, maar kan door confrontatie met andere bedingen, of met externe elementen, toch onduidelijk blijken [56]. Bekijkt men het letterlijke toepassingsgebied van de bepalingen, dan kan geconcludeerd worden dat artikel 1161 BW een bredere werking heeft dan artikel 1158 BW. De bepaling kan immers toepassing vinden in alle mogelijke situaties die tot uitlegging aanleiding geven, zowel bij intrinsieke onduidelijkheid (onduidelijkheid die ontstaat door confrontatie van een woord of beding met aan de rechtshandeling interne elementen) als bij extrinsieke onduidelijkheid (onduidelijkheid die ontstaat door confrontatie van een woord of beding met aan de rechtshandeling externe elementen). Hieronder vallen vanzelfsprekend ook de gevallen waarbij er a priori dubbelzinnigheid is [57]. Een dubbelzinnig woord maakt immers het beding waarin dit woord zich bevindt, onduidelijk. Het toepassingsgebied van artikel 1161 BW slorpt in feite het bereik van artikel 1158 BW op [58].
21.Gefaseerde werking uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel - De uitlegging met inachtneming van de rechtshandeling als geheel moet in feite in verschillende stappen gebeuren. In eerste instantie moet de interpretator, wanneer er sprake is van onduidelijkheid, de globale zin van de overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling achterhalen. De globale zin is de betekenis die aansluit bij de interne logica en bij de geest van de rechtshandeling [59]. Wanneer hij deze heeft vastgesteld, koppelt hij terug naar het concrete, onduidelijke, woord of beding en stelt hij de betekenis ervan vast aan de hand van zijn analyse van de volledige rechtshandeling. In de eerste fase gaat men in de praktijk bijvoorbeeld op zoek naar de aard van de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling [60]. Dan gaat de rechter na wat de juiste kwalificatie ervan is (1ste fase), waarna hij de overeenkomst en elk beding ervan die gevolgen geeft die vasthangen aan de kwalificatie (2de fase). De rechter duidt onduidelijkheden dan op basis van de aard van de rechtshandeling, namelijk door ze aldus te interpreteren dat ze de gevolgen krijgt die voortvloeien uit de aard van de rechtshandeling [61]. De globale betekenis van de overeenkomst vindt ook een concrete invulling in de economie van de rechtshandeling [62]. Dit is de “essentie” van de rechtshandeling [63]. De term duidt op alle verschillende elementen die samen de waarderingsbasis van de voorwaarden van de rechtshandeling uitmaken of zouden moeten uitmaken [64]. In feite beslaat de term dus de redenen die de partijen hebben om tot contracteren over te gaan [65]. Wanneer de rechter de economie van de overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling heeft vastgesteld, en aldus de globale betekenis heeft achterhaald, kan hij zich wenden tot de tweede fase van de uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel en het onduidelijke beding interpreteren. Hij legt dan uit rekening houdend met de algemene betekenis van de rechtshandeling, zoals deze blijkt uit de economie ervan.
V. sloot een brandverzekeringscontract, waarin onder andere de volgende dekking werd verleend: “X. s'engage à couvrir les risques d'incendie. X. s'engage à couvrir toutes explosions, y compris les recours exercés par les voisins en vertu des articles 1382 et 1384 C. civ.” Er deed zich een brand voor, na een explosie in het huis van V. Hierbij werd schade berokkend aan de auto van F., die zich voor het pand van V. bevond. Later bleek dat de oorzaak van de ontploffing een fout van V. was. Hij had nagelaten een rubberen kabel aan zijn gasbrander tijdig te vervangen, zodat deze vergaan was en er gas was kunnen ontsnappen. V. wendde zich tot zijn verzekeraar, met de vraag de schade aan de auto van F. te vergoeden. De verzekeraar weigerde de uitbetaling, omdat F. geen buur was van V. Zijn auto was daar wel geparkeerd, maar hij woonde zelf niet in de buurt van V. De interpretatie van “voisin” was hier aan de orde. De rechter stelde vast dat het begrip voor twee betekenissen vatbaar was, namelijk één gebaseerd op nabijheid en de andere op nabijheid en bestendigheid. De rechter steunde zich op artikel 1158 BW en besloot dat hier sprake was van een BA-verzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden die schade lijden dekte. Een dergelijke verzekering hield uit haar aard in dat de dekking zich niet uitstrekte tot schade buiten een redelijke geografische grens, maar betekende niet dat het nabuurschap van personen of goederen noodzakelijkerwijs een karakter van bestendigheid moest vertonen. De rechter koos dus voor de eerste betekenis [66].
22.Globale betekenis achterhalen door onderzoek interne context van het contract - In de praktijk maakt men vaak de beschreven omweg via de gehele rechtshandeling niet, en gebruikt men andere bedingen onmiddellijk bij de uitlegging van een onduidelijke clausule [67]. De duidelijke passages binnen een rechtshandeling kunnen immers rechtstreeks een licht werpen op de betekenis van de onduidelijke passages [68].
C. Artikel 1159 BW |
23.Geografische duiding van gebruik - Een derde regel die de ideale partijwil weerspiegelt, is de uitleg volgens de gebruiken (art. 1159 BW). De regel van artikel 1159 BW vult het gebruik in door te verwijzen naar “het gewest”, een puur geografisch duiding dus [69]. De term “gewest” is nogal problematisch. België is immers in drie gewesten verdeeld, maar het is niet op deze geografische onderverdeling dat artikel 1159 BW doelt. De wetgever viseerde niet een territoriaal precies afgebakend gebied, maar eerder een grondgebied van een significante grootte, zoals een streek of een regio [70]. Zeer lokale gewoonten zijn van de regel uitgesloten [71]. De letterlijke formulering van de interpretatieregel, die het gebruik steeds koppelt aan de plaats waar het contract is aangegaan, is echter te eng [72]. Het gebruik van de plaats waar de rechtshandeling is gesloten, is namelijk niet steeds het meest voor de hand liggend als hulpmiddel bij uitlegging [73]. Meerdere plaatsen, met van elkaar afwijkende gebruiken, kunnen een relevant aanknopingspunt vormen voor een contract of een eenzijdige rechtshandeling. De rechtshandeling kan worden uitgevoerd op een andere plaats dan waar deze is opgesteld. Dan zou men kunnen argumenteren dat het gebruik van de plek van uitvoering doorslaggevend moet zijn. Ook is de situatie niet denkbeeldig dat de overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling is opgesteld op een andere plaats dan waar ze is ondertekend. Zou het dan niet mogelijk zijn dat de partijen rekening hebben willen houden met de gebruiken van de plek van onderhandeling en opstelling van de overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling, eerder dan met de gebruiken van de plaats waar deze uiteindelijk is ondertekend? Men zou kunnen argumenteren dat de gebruiken van één van de andere relevante plaatsen doorslaggevend zijn bij de interpretatie. Men legt de geografische bepaling in artikel 1159 BW dan ook op verschillende manieren uit. Nu eens vult men de regel in alsof deze verwijst naar de plaats waar de rechtshandeling is aangegaan [74], dan weer maakt men gebruik van de plaats waar het contract is onderhandeld [75], en soms gaat men het gebruik na van de plek van uitvoering [76]. De keuze van de meest voor de hand liggende plaats, moet gemaakt worden door de feitenrechter, die rekening houdt met de concrete feiten van de voorliggende casus.
24.Gebruiken die vasthangen aan de persoonlijke eigenschappen van de contractanten, die tussen partijen bestaan, of vasthangen aan concrete rechtshandeling - Het is niet altijd mogelijk een gebruik te vinden eigen aan een bepaalde plaats. Het is daarom nodig om, wanneer een louter aardrijkskundige benadering onvoldoende blijkt, een extra factor toe te voegen aan de invulling van het gebruik. Het valt namelijk te veronderstellen dat redelijke contractanten bij de sluiting van een rechtshandeling alle mogelijke gebruiken die in hun verhouding bestaan, voor ogen hebben [77]. Een eerste meer concrete invulling van het gebruik, zijn de gedragsregels verbonden aan de eigenheid van de contractanten [78], zoals bijvoorbeeld aan de nationaliteit van de partijen [79], aan hun sociaal milieu [80], of aan de branche, het bedrijf of de beroepsgroep waar ze deel van uitmaken [81]. Ook relevant zijn de gebruiken die er tussen de partijen zelf bestaan. Wenden contractanten in hun onderlinge relatie bepaalde termen gewoonlijk in een specifieke betekenis aan, dan kan men ervanuitgaan dat ze, wanneer er een interpretatieprobleem rijst, de tussen hen gebruikelijke betekenis aan het woord hebben willen hechten. Ook gebruiken eigen aan een specifiek type rechtshandeling kunnen relevant zijn [82].
P.J. was projectmanager bij NV Winterthur Europe Assurances. De werkgever besliste om op 12 oktober 2004 het contract te beëindigen en beloofde: “Nous vous paierons une indemnité compensatoire de préavis équivalente à 12 mois de rémunération.” De vraag rees wat allemaal in het loonbegrip zat vervat: waren ook dertiende maand, dubbel vakantiegeld, groepsverzekering, maaltijdcheques, enz. inbegrepen? De rechter oordeelde dat de betekenis van het woord “loon”, zoals die binnen het bedrijf gebruikelijk was, doorslaggevend was: “Dans son sens usuel, la rémunération est l'ensemble constitué par le salaire en espèces - parties fixe et variable -, et les avantages évaluables en argent auxquels un travailleur a droit à charge de l'employeur en raison de son engagement. Or, le tribunal constate que cette notion de rémunération - plus large que celle admise par l'employeur dans ses conclusions - apparaît bien être celle en usage dans l'entreprise.” [83].
§ 4. Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels |
25.Subsidaire plaats in de hiërarchie - De interpretatie te goeder trouw vormt een subsidiaire regel, die slechts in werking kan treden wanneer de subjectieve werkelijke partijbedoeling duister blijft [84]. Ook de regels die erop gericht zijn de ideale partijwil te achterhalen zijn subsidiair ten opzichte van de basisinterpretatieregel die de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen voorrang geeft: ze komen pas in het vizier wanneer het onmogelijk blijkt de subjectieve werkelijke wil van de partijen te achterhalen [85]. De interpretatie te goeder trouw staat hiërarchisch gezien op dezelfde hoogte als de subsidiaire regels die ertoe dienen de ideale partijwil te achterhalen [86]. Het is in feite een algemene regel, waarvan de regels over de ideale partijwil concrete toepassingen zijn [87].
Hoofdstuk III. Methode voor het achterhalen van de bedoeling |
26.Achterhalen van de partijwil gebeurt aan de hand van hulpmiddelen - Om de partijwil bij de totstandkoming van de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling te bepalen, moet men een retrospectief onderzoek voeren, waarbij de interpretator als het ware moet terugkeren in de tijd. Er kan een lange periode verstreken zijn tussen de opstelling van de rechtshandeling en het ontstaan van een interpretatieconflict. Het geheugen van de mens is feilbaar. Bovendien kan de partijwil, al dan niet bewust, veranderen doorheen de tijd. Daar komt nog eens bij dat de positie van de partijen, wanneer er een uitleggingsconflict rijst, niet meer eensgezind is, zoals bij de sluiting van de rechtshandeling. Elk heeft zijn eigen mening over de juiste draagwijdte van de rechtshandeling en wil een voor hem voordelige uitlegging van het litigieuze beding zien prevaleren. Tot een oplossing komen puur op basis van de verklaringen van de partijen, gedaan bij het geschil, is dan veelal onmogelijk. Om in zijn taak te kunnen slagen, heeft de interpretator dan ook nood aan hulpmiddelen die kunnen bijdragen tot het achterhalen van de gemeenschappelijke intentie van de partijen.
27.Hulpmiddelen bestaan enerzijds uit intrinsieke elementen - Om de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen te achterhalen, doet men in eerste instantie een beroep op de elementen die intrinsiek zijn aan de rechtshandeling [88]. Dit zijn alle interne bouwstenen die deel uitmaken van de rechtshandeling. Elk woord of teken van een contract of van een eenzijdige rechtshandeling kan op zich, of in onderlinge combinatie, licht werpen op de juiste uitlegging ervan. Zo vormen de woorden van de clausules, titels van de rechtshandeling en van de afzonderlijke bedingen, overwegingen, de leestekens en de typografie interessante hulpmiddelen bij interpretatie.
28.Hulpmiddelen bestaan anderzijds uit extrinsieke elementen - Externe of extrinsieke omstandigheden zijn “elementen die vreemd zijn aan de akte, maar die toch iets leren omtrent de inhoud ervan” [89]. Alle mogelijke extrinsieke elementen mogen gebruikt worden bij de uitlegging van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen [90]. De geest van de geuite wilsverklaring gaat immers voor op de letter ervan. Nuttige externe elementen zijn bijvoorbeeld de context, contracten die de partijen hebben gesloten op hetzelfde ogenblik als het te interpreteren contract, de hoofdovereenkomst voor de interpretatie van een bijkomende overeenkomst, de wijze van uitvoering van de betrokken of vorige overeenkomst(en) tussen contractanten, de aan de contractsluiting voorafgaande of tijdens de uitvoering van de overeenkomst gevoerde briefwisseling, precontractuele documenten, reclamegegevens, de verklaringen van partijen, het beroep, de hoedanigheid en de persoonlijkheid van de partijen [91].
29.Rechter kiest welke omstandigheden hij gebruikt bij uitlegging - De feitenrechter evalueert zelf welke externe elementen hij in concreto interpretatieve waarde toedicht [92]. Uit het negeren van een bepaald extern element, volgt niet automatisch dat hij de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen niet heeft nagegaan [93].
Hoofdstuk IV. Regels van voorkeurinterpretatie |
A. | Inleiding |
30.Regels van voorkeurinterpretatie (contra proferentem-regel sensu lato) bestaan uit regel in favorem consumentis, contra proferentem-regel sensu stricto, regel contra assicuratorem, contra venditorem-regel en contra stipulatorem-regel -- Soms blijft niet enkel de subjectieve werkelijke bedoeling, maar ook de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling onvindbaar. Om in dergelijke gevallen niet in een impasse te verzeilen, bestaat er een derde fase in de interpretatiewerkzaamheid, namelijk een uitlegging volgens de subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie (infra, randnrs. 34 et seq.). Het gaat hier om objectieve regels, die er niet op gericht zijn de partijwil te ontbloten, maar die interpretatiegeschillen op een andere manier willen beslechten, namelijk door een voorkeur uit te spreken voor een uitlegging die voor een bepaalde partij positief is. De regels van voorkeurinterpretatie worden gevat onder de brede verzamelnaam “contra proferentem sensu lato.” De interpretatieregel contra proferentem sensu lato valt uit elkaar in een heel aantal regels, waarvan er sommige in de wet zijn vastgelegd: de regel in favorem consumentis (art. VI.37, § 1 WER) (infra, randnrs. 31 et seq.), namelijk contra proferentem sensu stricto (infra, randnrs. 34 et seq.), contra assicuratorem (art. 23 verzekeringswet) (infra, randnrs. 36 et seq.), contra venditorem (art. 1602 BW) (infra, randnrs. 40 et seq.) en contra stipulatorem (art. 1162 BW) (infra, randnrs. 44 et seq.). Binnen de brede paraplu van de regel contra proferentem sensu lato bestaat er een dichotomie tussen de bepaling in favorem consumentis, een dwingende regel van voorkeurinterpretatie, aan de ene kant (regel van voorkeurinterpretatie type 1), en de andere, subsidiaire, regels van voorkeurinterpretatie aan de andere kant (regels van voorkeurinterpretatie type 2).
B. | Artikel VI.37, § 1 WER |
31.In favorem consumentis is van toepassing op alle consumentencontracten - De dwingende regel in favorem consumentis is van toepassing op alle overeenkomsten gesloten tussen een consument en een onderneming [94]. Een uitzondering bestaat bij collectieve verbodsacties. Het gebruik van de gemeenrechtelijke interpretatiemethoden kan in dergelijke gevallen immers tot een ruimere consumentenbescherming leiden, aangezien deze niet gericht zijn op de zoektocht naar de in concreto gunstigste uitlegging in één zaak, maar eerder leiden tot een interpretatie in het voordeel van consumenten in het algemeen, zodat er in meer gevallen de mogelijkheid bestaat om het gebruik van onduidelijke en dubbelzinnige bepalingen te verbieden.
32.In favorem consumentis-regel bestaat uit twee componenten, namelijk een transparantieverplichting en een interpretatieregel- Artikel VI.37 WER luidt: “§ 1. Indien alle of bepaalde bedingen van een overeenkomst tussen een onderneming en een consument schriftelijk zijn, moeten ze op duidelijke en begrijpelijke wijze zijn opgesteld. § 2. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie.” De regel in favorem consumentis kent dus twee componenten, namelijk een transparantieplicht en een interpretatievoorschrift. Bij de oplossing van een uitleggingsgeschil in consumentencontracten, moet de rechter te werk gaan volgens het “tweefasen-uitlegmodel”, waarbij hij eerst nagaat of de litigieuze clausule duidelijk en begrijpelijk, onduidelijk of onbegrijpelijk is. Dit onderzoek kan resulteren in drie uitkomsten. Ten eerste kan de bevinding van de rechter zijn dat de clausule in kwestie volledig duidelijk en begrijpelijk is. Van een dergelijke clausule is slechts één lezing mogelijk. De rechter moet in dat geval niet overgaan tot interpretatie. Volgens een tweede scenario kan de rechter oordelen dat een beding onbegrijpelijk is. Een clausule die onbegrijpelijk is, is onrechtmatig, zodat onbegrijpelijkheid resulteert in de nietigheid van het beding. Ten derde kan het dat het beding onduidelijk is. In dat geval kan de consument de rechter ofwel vragen het contract uit te leggen, ofwel vragen de nietigheid op grond van onrechtmatigheid uit te spreken.
33.Interpretatie in het voordeel van de consument - Artikel VI.37, § 2 WER bepaalt dat bij onduidelijkheid de voor de consument meest gunstige interpretatie moet uitgesproken worden. Welke interpretatie het meest gunstig is, wordt bepaald door de feitenrechter, die mag afwijken van wat de consument hem zelf heeft gevraagd [95]. Hij weet immers vaak beter welke voordelige wegen er voor een consument open kunnen liggen dan de consument zelf. Wel moet hij er steeds over waken dat hij hierbij de rechten van de verdediging niet miskent [96]. De rechter onderzoekt de litigieuze clausule, gaat na welke betekenissen mogelijk zijn op basis van de normale betekenis van de termen ervan en kiest welke van deze betekenissen het meest opportuun is [97]. Het bepalen van de meest gunstige interpretatie gebeurt steeds in concreto, rekening houdend met de particuliere situatie waarin de consument zich bevindt [98]. Bij het achterhalen van de normale betekenis, mag de rechter gebruik maken van allerhande hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld de elementen van het dossier, de aard van het geschil en de praktijken die de contractsluiting voorafgaan [99]. Uit de bewoordingen van de regel in favorem consumentis blijkt dat wat de rechter moet proberen te vinden, de méést voordelige interpretatie is. Logischerwijs is de uitleg voor de consument het meest opportuun wanneer die “zijn positie het minst bezwaart, of anders gezegd, die uitleg waarbij zijn rechten en bevoegdheden het ruimst en zijn verplichtingen het meest beperkt zijn” [100]. Dit betekent dat de appreciatiemarge van de rechter niet zeer breed is. Hij mag niet louter een mogelijke, voor de consument interessante, uitlegging geven, wanneer er een meer voordelige uitleg mogelijk is [101]. Hierbij moet wel een kanttekening gemaakt worden: enkel enigszins redelijke lezingen van een beding mogen in aanmerking genomen worden [102].
X. sloot een verzekering BA-privéleven met Ethias. Het contract bevatte een rechtsbijstandverzekering. Artikel 21 van het contract beperkte de tussenkomst van de verzekeraar: “L'intervention de la société mutuelle est limitée à 100% du montant du litige et, dans tous les cas, à 500 000 FB par sinistre.” Er ontstond onenigheid over de draagwijdte van de woorden “montant du litige”. Ethias ging ervanuit dat “montant du litige” moest geïnterpreteerd worden als “l'enjeu raisonnable du litige”. Wat het bedrag was, moest dan bepaald worden op grond van een subjectieve evaluatie van “de redelijke inzet van het geding”. Concreet betekende dit dat Ethias zelf het al dan niet redelijke karakter van de bezwaren geformuleerd door de advocaat van de verzekerde moest nagaan. De verzekerde was het hier helemaal niet mee eens. De Gemengde Commissie Rechtsbijstand volgde de verzekerde-consument: “A défaut de définition de la notion de 'montant du litige' la commission estime que cette notion doit être interprétée dans le sens le plus favorable à l'assuré, à savoir la réclamation formulée par l'assuré lors de l'introduction de la procédure.” [103].
C. | Subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie |
§ 1. Contra proferentem-regel sensu stricto |
34.Contra proferentem sensu stricto is van toepassing op standaard- en toetredingscontracten en standaardbedingen, met uitsluiting van onderhandelde bedingen en bedingen ingevoegd op initiatief van de toetreder - De regel contra proferentem sensu stricto is van toepassing op standaard- of typeovereenkomsten [104]. Een meer specifieke categorie van standaardovereenkomsten, zijn de toetredings- of adhesiecontracten, waarop de contra proferentem-regel sensu stricto bij uitstek van toepassing is [105]. Het gaat hier om type-overeenkomsten die de eigenschap bezitten dat één van de partijen ze heeft opgesteld, terwijl ze voor de tegenpartij te nemen of te laten zijn [106]. Het bestaan van typecontracten gaat hand in hand met het voorkomen van standaardbedingen of algemene voorwaarden, waarop de regel contra proferentem ook van toepassing is [107]. Dergelijke overeenkomsten en bedingen worden gekenmerkt door het gebrek aan inbreng bij de redactie vanwege tenminste één van de contractpartijen. In alle wederkerige contracten waarbij één van de contractanten zich in de positie bevindt dat hij eenzijdig vooraf opgestelde bepalingen oplegt aan de andere partij, of ze nu door hem zelf zijn opgesteld, dan wel van de hand van een ander zijn, maar wel door hem worden gebruikt, kan de regel toepassing vinden. Het is dan ook logisch dat contra proferentem noch speelt voor bedingen die het voorwerp zijn geweest van onderhandelingen, noch bij bedingen die ingevoegd zijn op initiatief van de toetreder [108]. In dergelijke gevallen treedt de algemene bepaling contra stipulatorem in werking [109].
35.Interpretatie in het voordeel van de toetreder - Contra proferentem sensu stricto is een puur jurisprudentiële bepaling, die telkens op een andere manier geformuleerd wordt. Men zou hieruit kunnen afleiden dat de regel een wettelijke neerslag moet kennen, zodat deze eenduidig kan worden toegepast. In de praktijk is dit echter niet nodig. De uiteenlopende formuleringen komen in de praktijk echter allemaal op hetzelfde neer en beschrijven in feite alle een interpretatie in het voordeel van de toetreder. Een aantal bronnen beschouwt de proferens, in het nadeel van wie uitlegging moet gebeuren volgens contra proferentem sensu stricto, als de redacteur van het gehele contract [110]. Voor standaardbedingen is een invulling van contra proferentem op het niveau van individuele clausules natuurlijk noodzakelijk. Contra proferentem wil beschermen tegen de gevaren van een eenzijdige opstelling van clausules, zodat men vaak stelt dat de bepaling bij standaardbedingen moet gelezen worden als de weergave van een uitlegging in het nadeel van de redacteur van een specifieke clausule [111]. Soms vult men contra proferentem in als een uitleg tegen de gebruiker van het standaardcontract of standaardbeding, die het dan wel niet zelf heeft opgesteld, maar er wel voor gezorgd heeft dat het in de rechtshandeling is opgenomen [112]. Dan weer ziet men de proferens veelal als de partij die voordeel haalt uit het beding [113] of als de partij die zich op een bepaald beding beroept [114] of de sterke partij [115]. Een laatste veel voorkomende formulering van contra proferentem behandelt de invulling van de regel vanuit een ander perspectief. Deze focust niet op de persoon in het nadeel van wie interpretatie werkt, maar wel op de partij voor wie de uitlegging voordelig moet zijn. Dit is dan de toetreder [116]. Hij heeft immers enkel de keuze al dan niet toe te treden, maar heeft zelf geen invloed op het uiteindelijke contract. In de praktijk komen al deze invullingen met elkaar overeen. De toetreder is immers de partij die niet de redacteur van het gehele standaardcontract of van de standaardclausule is, de partij die niet zelf de clausule hanteert, de partij die geen voordeel haalt uit een beding, de partij die zich niet op een beding beroept en de zwakke partij.
Een man was op 29 juni 1982 slachtoffer van een arbeidsongeval dat uiteindelijk leidde tot een proces. Een vijftal jaar daarvoor had hij een rechtsbijstandverzekering gesloten. Hij vroeg vanwege de verzekeraar een terugbetaling van zijn gerechtskosten. De verzekeraar liet weten dat ze geen gerechtskosten terugbetaalde in het geval een derde aansprakelijk was voor de schade die ontstaan was bij een ongeval. De rechter was van mening dat de verzekeraar die een risico wil uitsluiten, dat op ondubbelzinnige wijze moet doen, en dat dit hier niet was gebeurd en voegde eraan toe: “Qu'en outre, il est de jurisprudence et de doctrine constantes qu'en cas de doute, un contrat d'adhésion s'interprète en faveur de celui qui y souscrit.” [117].
§ 2. Artikel 23 verzekeringswet |
36.Contra assicuratorem is van toepassing op standaardbedingen in verzekeringscontracten, met uitsluiting van onderhandelde bedingen en bedingen ingevoegd op initiatief van de toetreder - De regel contra assicuratorem vormt een specifieke toepassing van contra proferentem en is van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die toetredingscontracten zijn of waarin standaardbedingen zijn opgenomen. Net als de interpretatie contra proferentem sensu stricto, mag ook uitlegging contra assicuratorem niet gebruikt worden voor alle bedingen van een verzekeringscontract. De ratio achter beide regels, namelijk de bescherming van de partij die geen inbreng heeft bij de redactie van een contract, komt immers overeen. Contra assicuratorem is niet meer dan een toepassing van contra proferentem sensu stricto op verzekeringscontracten, en moet dus ook aan dezelfde beperkingen onderhevig zijn. Dit betekent dat uitlegging contra assicuratorem geen rol krijgt bij clausules die het voorwerp zijn geweest van onderhandelingen, noch bij bedingen die ingevoegd zijn op initiatief van de verzekerde.
37.Contra assicuratorem-regel bestaat uit twee componenten, namelijk een transparantieverplichting en een interpretatieregel - Artikel 23 Verzekeringswet bepaalt: “§ 1. De algemene, bijzondere en speciale voorwaarden, de verzekeringsovereenkomsten in hun geheel, evenals alle clausules afzonderlijk, moeten in duidelijke en nauwkeurige bewoordingen worden opgesteld. Ze mogen geen enkele clausule bevatten die een inbreuk uitmaakt op de gelijkwaardigheid tussen de verbintenissen van de verzekeraar en die van de verzekeringnemer. § 2. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert in alle gevallen de voor de verzekeringnemer meest gunstige interpretatie. Indien de verzekeringnemer en de verzekerde niet één en dezelfde persoon zijn, prevaleert de voor de verzekerde meest gunstige interpretatie.” Voor verzekeringscontracten bestaat er dus, net zoals voor consumenten- en koopcontracten, een transparantieverplichting. De regel werkt volgens een driefasenmodel. Voldoet het contract niet aan de vereiste duidelijkheid, dan zijn er verschillende sancties mogelijk: de rechter kan overgaan tot conversie van de onduidelijke clausules (art. 22, § 1 Verzekeringswet), dan wel de onduidelijke bedingen uitleggen. Wanneer niet aan de transparantievereiste voldaan is (1ste fase), moet de rechter, voor hij contra assicuratorem mag inroepen (3de fase), eerst nagaan of de gemeenschappelijke partijwil, zij het de subjectieve, zij het de objectieve, kan achterhaald worden (2de fase, die uit twee delen bestaat).
38.Interpretatie in het nadeel van de verzekeraar - Ligt er geen contract tussen een consument en een onderneming voor, dan gebeurt interpretatie van verzekeringsovereenkomsten normaal gezien in het voordeel van de verzekerde en in het nadeel van de verzekeraar [118]. Ook vóór de inwerkingtreding van de nieuwe verzekeringswet was dit het geval, maar dan op basis van de regel contra proferentem. De verzekerde of verzekeringnemer is immers de toetreder. De formulering van de bepaling contra assicuratorem is geïnspireerd op de regel in favorem consumentis [119]. Beide bepalingen schrijven dan ook voor dat de rechter op zoek moet naar de meest gunstige interpretatie, zij het voor de consument, zij het voor de verzekeringnemer. De rechter beschikt dus over een beperkte appreciatiemarge. Bij de regel in favorem consumentis is de meest voordelige interpretatie voorgeschreven vanuit het oogpunt van consumentenbescherming. Het is niet nodig een even grote bescherming te voorzien in verzekeringscontracten. Deze moeten in elk geval uitgelegd worden in favorem consumentis wanneer ze een consumentencontract uitmaken, zodat de uitgebreide bescherming dan al geldt. Het valt echter niet in te zien waarom verzekeringsovereenkomsten gesloten met niet-consumenten zouden nopen tot de meest gunstige uitlegging en andere toetredingscontracten niet.
39.Artikel 23 verzekeringswet is in de praktijk nutteloos, omdat alle contracten duidelijk moeten zijn en omdat contra proferentem sensu stricto kan worden toegepast in verzekeringscontracten - In de praktijk is artikel 23 Verzekeringswet in feite nutteloos. Aan de ene kant heeft het wettelijk verankeren van de transparantievereiste weinig zin. De verwachting dat een contract duidelijk is, is in feite niet meer dan een regel van gezond verstand, die eigenlijk van toepassing is op alle contracten [120]. Het is dan ook niet nuttig dat er expliciete regels bestaan die duidelijkheid in verzekeringsovereenkomsten voorschrijven. Ook zonder deze regels moeten contractanten voorzien in nauwkeurigheid en precisie. Ook de interpretatieregel vertoont weinig nut, omdat objectieve uitlegging ook zonder deze bepaling over het algemeen in het nadeel van de verzekeraar plaatsvindt, en dit op basis van contra proferentem.
§ 3. Artikel 1602 BW |
40.Contra venditorem is van toepassing op alle nationale koopovereenkomsten, behalve consumentenkoop, met uitsluiting van clausules opgenomen in het voordeel van de koper, bedingen waar de partijen over gedebatteerd hebben en bedingen die zowel op vraag van koper als van verkoper gestipuleerd zijn - De regel contra venditorem is van toepassing op alle nationale koopcontracten [121], inclusief de handelskoop [122]. Consumentenkoopovereenkomsten, waar de hiërarchisch hoger staande regel in favorem consumentis geldt, zijn echter uitgesloten van het toepassingsgebied. Contra venditorem geldt echter niet onverkort voor alle bedingen in een koopcontract. De regel is van toepassing op bedingen die onduidelijk zijn over de beschrijving van de verkochte zaak en de hoedanigheden en de gebreken ervan [123]. Daarnaast vallen de clausules die verbintenissen bevatten ten laste van de verkoper eronder [124]. Het gaat daarbij echter niet om al zijn verplichtingen, maar enkel om de contractuele bedingen die normaal en gebruikelijk zijn voor elke koop, zoals de verbintenissen die te maken hebben met het verkochte goed en zijn bijhorigheden [125]. Clausules die opgenomen zijn in het voordeel van de koper, bedingen waar de partijen over gedebatteerd hebben, of bedingen die zowel op vraag van koper als van verkoper gestipuleerd zijn, vallen dan weer niet onder de contra venditorem-regel [126].
41.Contra venditorem-regel bestaat uit twee componenten, namelijk een transparantieverplichting en een interpretatieregel - Artikel 1602 BW bepaalt: “De verkoper is verplicht duidelijk te verklaren waartoe hij zich verbindt. Ieder duister of dubbelzinnig beding wordt tegen de verkoper uitgelegd.” De regel beschrijft een verplichting tot transparantie en het bieden van informatie enerzijds en een interpretatievoorschrift anderzijds. De regel kent een werking in drie fasen. In eerste instantie moet de rechter nagaan of de verkoper zich van zijn informatieplicht heeft gekweten en onderzoekt hij of het contract onduidelijk is. Is er een tekortkoming aan de informatieplicht, dan ondergaat de verkoper mogelijkerwijs een subsidiaire interpretatie in zijn nadeel (3de fase), zodat de 2de fase geen toepassing kent. Heeft de verkoper wel voldoende informatie verschaft, dan is het nog steeds mogelijk dat de koopovereenkomst dubbelzinnig is. Dit geeft aanleiding tot de 2de fase, waarin de rechter moet nagaan of de gemeenschappelijke partijwil kan achterhaald worden. Blijkt deze niet te vinden, dan gaat de rechter over tot de 3de fase. Hierin kan hij een uitlegging in het nadeel van de verkoper uitspreken, dan wel andere sancties opleggen, zoals het oordeel dat er nooit een koopcontract tot stand is gekomen, de nietigheid van het contract omwille van een wilsgebrek, prijsvermindering of het aansprakelijk stellen van de verkoper wegens nalatigheid.
42.Interpretatie in het voordeel van de koper - Artikel 1602, tweede lid BW schrijft een uitlegging voor in het voordeel van de koper. Het gaat hier niet om de meest voordelige interpretatie. De bepaling gebiedt een betwiste clausule uit te leggen ten gunste van een bepaalde partij omdat die als zwak wordt aanzien [127].
In een verkoopbevestiging werd het verkochte goed als volgt beschreven: “50.000 lm. juteweefsel T 170 - 220 cm. breed, 3% vetgehalte met jutezelfkant. Rollenlengte ongeveer 1.000 m. zo mogelijk ongeveer 1.500 meter. Prijs: 12,70 BEF per lm.” De partijen konden het niet eens worden over de juiste betekenis van T 170. Betekende dit 170 gr./m², zodat de vermelding een gewicht aangaf, of ging het hier om een type van vezel, zodat het om een eigensoortig weefsel ging? De rechter verwees naar artikel 1602, eerste lid BW en oordeelde dat hier een duister en dubbelzinnig beding aan de orde was. Vervolgens richtte hij zich op de gemeenrechtelijke interpretatieregels door te verwijzen naar artikelen 1158 en 1159 BW. Het was mogelijk de ideale gemeenschappelijke bedoeling van de partijen te achterhalen: “Dat bij de verkoop van juteweefsel het voorwerp normaal en gewoonlijk wordt aangeduid met het gewicht, de breedte, het oliegehalte en de rollengte, zodat de koper terecht, volgens hetgeen gewoonlijk gebeurt, de 170 heeft aanzien als het gewicht; dat bovendien de vermelding van 3% vetgehalte in de orderbevestiging duidelijk verwijst naar en op een aangegeven gewicht, hetwelk niet anders kan zijn dan 170.” Hoewel dit onnodig was, aangezien de bedoeling al gebleken was, nam de rechter ook de derde stap in de redenering: “Dat de T 170 behoort tot de verbintenis van de verkoper; dat dit duister en dubbelzinnig beding hier moet uitgelegd worden tegen de verkoper.” [128].
43.Artikel 1602 BW is in de praktijk nutteloos, omdat informatieplicht al voortvloeit uit gemeen recht en interpretatiebepaling in de praktijk geen toepassing kan vinden - Het past contra venditorem sceptisch te benaderen. Er bestaat immers een gemeenrechtelijke informatieplicht, die ook van toepassing is op koopcontracten en die in feite reeds voldoet. Het is niet nodig daar nog een specifieke wettelijke regel voor koopovereenkomsten aan toe te voegen. Ook de expliciete opname van een interpretatiebepaling in het nadeel van de verkoper moet kritisch bekeken worden. De ratio van de regel ligt in de informatieassymetrie tussen de partijen: de verkoper kent het verkochte goed beter dan de koper. Vandaag de dag zijn verkopers vaak tussenpersonen, die zelf niet produceren, noch goederen een lange tijd onder zich hebben. Dat de verkoper het goed zoveel beter kent dan de koper dat dit een interpretatie in zijn nadeel zou rechtvaardigen, gaat dus zeker niet meer altijd op. Bovendien blijkt de handhaving van contra venditorem niet nodig. Meer zelfs, als men de bestaande hiërarchie tussen de bepalingen van voorkeurinterpretatie op de juiste manier toepast, kan contra venditorem in de praktijk geen enkele toepassing vinden. In de B2C-context mag contra venditorem al niet gehanteerd worden, omdat dan altijd het dwingende in favorem consumentis moet spelen. Bij B2B-contracten zijn er meerdere mogelijkheden. Gaat het om een standaardbeding of een toetredingscontract, dan moet contra proferentem steeds voorrang krijgen boven contra venditorem [129]. Ligt er geen typeclausule of standaardcontract voor, dan betekent dit dat de partijen een koopcontract hebben gesloten waarvan ze op voorhand over de clausules gedebatteerd hebben. Bedingen waarover onderhandeld is, vallen niet onder de contra venditorem-bepaling. In dat geval moet men de contra stipulatorem-bepaling hanteren. Zo blijkt dat de andere regels van voorkeurinterpretatie reeds alle interpretatiegevallen in koopcontracten ondervangen. Voor contra venditorem is er dus in de praktijk geen plaats.
§ 4. Artikel 1162 BW |
44.Contra stipulatorem heeft residuair toepassingsgebied - Het toepassingsgebied van contra stipulatorem is residuair. Deze regel is de gemeenrechtelijke bepaling, die van toepassing is op alle mogelijke bedingen in alle mogelijke soorten contracten.
45.Interpretatie in het voordeel van de debiteur van de verbintenis - De concrete invulling van contra stipulatorem is problematisch. Wie is de stipulator, in het nadeel van wie de rechter moet uitleggen? En wie is de promissor, de tegenpartij? Artikel 1162 BW bestaat uit twee verschillende componenten: “In geval van twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich verbonden heeft.” Wanneer men beide onderdelen van de bepaling met elkaar wil verzoenen, komt men telkens opnieuw in de problemen [130]. Het is immers niet altijd zo dat redacteur (eerste lid) en debiteur (tweede lid) van elkaar te onderscheiden vallen. In de praktijk vult men de regel dan ook in ofwel met een focus op het eerste deel van de bepaling, ofwel met een focus op het tweede deel ervan. De invullingen met een focus op het eerste deel van de regel, namelijk een interpretatie in het nadeel van de stipulator, of dat nu de redacteur is van de gehele rechtshandeling, dan wel van het litigieuze beding, of de partij die voordeel haalt uit een clausule, blijken alle op problemen te stuiten, ook wanneer ze niet met het tweede deel van de regel worden geconfronteerd [131]. Om de regel effectief toepassing te kunnen geven, moet daarom enkel rekening gehouden worden met het tweede deel van de bepaling. Dan bestaan er twee mogelijke invullingen: contra stipulatorem als een interpretatieregel in het voordeel van de debiteur of als een bepaling in het voordeel van de zwakke partij. Het is de eerste lezing die navolging verdient. Deze invulling heeft geen ander problematisch aspect dan de onverzoenbaarheid met het eerste deel van contra stipulatorem. Aangezien het eerste onderdeel aan de kant moet geschoven worden, kent deze toepassing van de bepaling geen enkel probleem.
In een verzekeringsovereenkomst rees twijfel over de betekenis van het begrip “zeewaardigheid”. Moest hieronder enkel de eigen stabiliteit van het schip verstaan worden of de stabiliteit in functie van de belading en de stuwing van de koopwaar? Het Hof van Cassatie oordeelde: “Overwegende dat, nu eiseres (i.e. de firma L'Assurance Navale) zich verbonden heeft tot betaling van vergoeding van schade door verweerster ondergaan, dit beding van de overeenkomst, althans in het kader van artikel 1162 BW, moet worden uitgelegd te haren voordele.” [132].
D. | Plaats in de hiërarchie van de interpretatieregels |
§ 1. Voorrang van regel in favorem consumentis |
46.Absolute voorrang voor regel in favorem consumentis wegens primauteit Europees recht - De interpretatieregel in het voordeel van de consument is een regel van voorkeurinterpretatie, maar verschilt van de andere regels van voorkeurinterpretatie in de zin dat deze bepaling niet subsidiair is. De bepaling heeft voorrang op alle andere interpretatieregels [133]. Deze voorrang komt voort uit het imperatieve karakter van de regel en uit het doel de consument te beschermen [134]. Bovendien is het een lex specialis die afwijkt van, en voorrang krijgt op, de lex generalis die de algemene interpretatieregels zijn [135]. Deze rechtvaardiging van de voorrang van de bepaling geldt niet ten opzichte van alle andere interpretatieregels. De voorrang op de regel contra proferentem senso stricto, op de bepaling contra assicuratorem en op de regel contra venditorem kan niet op deze grondslag steunen, aangezien deze regels er zelf ook op gericht zijn een zwakke partij te beschermen en op hun beurt kunnen beschouwd worden als een lex specialis ten opzichte van de gemeenrechtelijke interpretatieregels. De voorrang kent nog een andere grondslag, namelijk de primauteit van Europees over intern recht: de regel in favorem consumentis vloeit voort uit een Europese richtlijn en gaat bijgevolg voor op interne rechtsregels [136].
§ 2. Subsidiariteit van andere regels van voorkeurinterpretatie |
47.Objectieve regels van voorkeurinterpretatie zijn subsidiair, met uitzondering van in favorem consumentis - De regels van voorkeurinterpretatie type 2 ontstonden uit noodzaak: de basisinterpretatieregel, die de gemeenschappelijke partijbedoeling vooropstelt, blijkt niet voor elk concreet uitleggingsgeschil een pasklaar antwoord te bieden. Om het in dergelijke gevallen toch mogelijk te maken tot een oplossing te komen in een interpretatiegeschil, is er nood aan meer objectieve regels, die in elk geschil van toepassing kunnen zijn. Vanuit deze achtergrond is het niet meer dan logisch dat de bepalingen slechts een ultimum remedium kunnen zijn, dat enkel in het vizier komt wanneer de basisregel niet voldoet. De hiërarchische ondergeschiktheid aan de basisinterpretatiebepaling geldt voor alle regels van voorkeurinterpretatie, behalve voor de bepaling in het voordeel van de consument [137].
Hoofdstuk V. Besluit |
48.Interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen is gefaseerd - De interpretatie van overeenkomsten gebeurt in verschillende fasen. Door de onderlinge hiërarchie tussen de regels, moet de toepassing van de verschillende interpretatiefasen steeds in dezelfde volgorde gebeuren. De gefaseerde methode is een goede aanpak. Enkel op die manier wordt immers verzekerd dat elk interpretatiegeschil een oplossing kan krijgen.
49.Uitzondering: interpretatie in favorem consumentis - Wanneer men te maken heeft met een onduidelijk consumentencontract, gebeurt uitlegging echter niet in meerdere fasen. Dan speelt immers de interpretatieregel in het voordeel van de consument (supra, randnrs. 31 et seq.), die voorrang heeft op alle andere interpretatieregels, inclusief de basisbepaling die primauteit verleent aan de partijbedoeling. In feite is de werking van de bepaling in favorem consumentis heel eenvoudig: vanaf het ogenblik dat een beding in een consumentenovereenkomst onduidelijk is, heeft de rechter geen enkele keuze en moet hij de voor de consument meest gunstige interpretatie uitspreken.
50.Eerste fase: bedoeling van de partijen (criterium van autonomie van de handelende personen) - Bij de interpretatie van rechtshandelingen zijn twee criteria van belang, namelijk de autonomie van de handelende personen en de rechtszekerheid. Het eerste criterium moet voorrang krijgen op het tweede, omdat interpretatie het ontstaan van een rechtshandeling reflecteert en deze steeds bestaat in de (subjectieve dan wel objectieve) wil van één of meerdere personen. De eerste fase van uitlegging vormt daarom een toepassing van de maatstaf van de autonomie van de handelende personen. Omdat rechtshandelingen hun oorsprong vinden in de wils- of partijautonomie, gebeurt uitlegging volgens de subjectieve werkelijke partijwil (art. 1156, 1163 en 1164 BW) (supra, randnrs. 5 et seq.). Om deze wil te vinden, kan de rechter alle mogelijk interne en externe hulpmiddelen aanwenden (supra, randnrs. 26 et seq.).
51.Tweede fase: redelijke interpretatie (criterium van autonomie van de handelende personen) - In tweede instantie gebeurt interpretatie volgens de geobjectiveerde werkelijke partijbedoeling (supra, randnrs. 15 et seq.). Ook deze subsidiaire uitleggingsregel is gebaseerd op de maatstaf van de autonomie van de handelende persoon. Centraal staat dan de betekenis die de concrete partijen, verondersteld dat ze redelijk zijn, zelf aan de rechtshandeling zouden geven. De methode komt pas naar voor in een tweede fase, wanneer de subjectieve werkelijke partijwil niet te achterhalen valt. De interpretator kan zich dan wenden tot het algemene principe van de interpretatie te goeder trouw (supra, randnr. 17) of tot de specifieke regels die de interpretatie volgens de ideale partijwil omschrijven. Dit zijn artikel 1157 BW (uitleg in de zin dat een bepaling wettig is of gevolg heeft) (supra, randnrs. 18 et seq.), artikel 1158 BW en artikel 1161 BW (uitleg met inachtneming van de rechtshandeling als geheel) (supra, randnrs. 20 et seq.) en artikel 1159 BW (uitleg volgens de gebruiken) (supra, randnrs. 23 et seq.). Hij mag hierbij gebruik maken van interne en externe elementen (supra, randnrs. 26 et seq.).
52.Derde fase: subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie contra proferentem sensu stricto en contra stipulatorem (criterium van rechtszekerheid) - Naast de autonomie van de handelende personen, is ook de rechtszekerheid een maatstaf voor uitlegging. Centraal binnen dit principe staan de voorzienbaarheid en de voorspelbaarheid van het recht. Respect voor de rechtszekerheid brengt ook met zich mee dat partijen hun verbintenissen moeten kunnen uitvoeren. Om deze doelstellingen te bereiken, voldoet de (subjectieve of objectieve) bedoeling van de partijen niet als richtsnoer. Wanneer de interpretator deze niet kan achterhalen, zouden er immers situaties bestaan waarin de rechter geen gevolg kan geven aan een uitleggingsgeschil. Om te zorgen dat elk uitleggingsgeschil kan worden opgelost, bestaan er ook interpretatieregels die zich niet focussen op de intentie van de partijen, maar eerder objectief van aard zijn. Het gaat om de subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie, namelijk contra proferentem sensu stricto (supra, randnrs. 34 et seq.), contra assicuratorem (art. 23 verzekeringswet) (supra, randnrs. 36 et seq.), contra venditorem (art. 1602 BW) (supra, randnrs. 40 et seq.) en contra stipulatorem (art. 1162 BW) (supra, randnrs. 44 et seq.). Van al deze subsidiaire regels van voorkeurinterpretatie zijn in de praktijk enkel contra proferentem sensu stricto en contra stipulatorem nuttig.
[1] | Advocaat bij intui advocaten - avocats - attorneys. Deze bijdrage vormt een samenvatting van het doctoraat van Dr. J. Waelkens, verdedigd op 7 juni 2016. Zie J. Waelkens, Interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen, deel I, Antwerpen, Intersentia, 2016, 914 p. |
[2] | W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1001. |
[3] | B. Van Den Bergh, “'Recht zkt zekerheid' voor vaste relatie”, RW 2010-11, (346) 346. Zie ook P. Popelier, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 130. |
[4] | B. Van Den Bergh, “'Recht zkt zekerheid' voor vaste relatie”, RW 2010-11, (346) 346. Zie ook P. Popelier, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 109. |
[5] | P. Popelier, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 128; B. Van Den Bergh, “'Recht zkt zekerheid' voor vaste relatie”, RW 2010-11, (346) 347. |
[6] | Rb. Gent 4 november 2009, TGR-TWVR 2010, 9 (“Terecht stelt de eiser zelf dat de uitbreiding van de vrijwaringsverbintenissen van de verkoper haar grondslag heeft in de wilsautonomie van de partijen, zodat uitsluitend de overeenkomst 'naar de letter en de geest' bepalend is voor de omvang van de betrokken verbintenissen.”); L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 285; J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 218; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 40; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-12; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 83; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127; P. Van Ommeslaghe, “L'autonomie de la volonté: du Code civil à nos jours” in R. Feltkamp en F. Vanbossele, Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten. Welke toekomst beschoren?, Antwerpen, Intersentia, 2012, (1) 5. |
[7] | C.W. Canaris en H.C. Grigoleit, “Interpretation of Contracts” in A. Hartkamp et al. (eds.), Towards a European Civil Code, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, (445) 446. |
[8] | Rb. Gent 4 november 2009, TGR-TWVR 2010, 9 (“Terecht stelt de eiser zelf dat de uitbreiding van de vrijwaringsverbintenissen van de verkoper haar grondslag heeft in de wilsautonomie van de partijen, zodat uitsluitend de overeenkomst 'naar de letter en de geest' bepalend is voor de omvang van de betrokken verbintenissen.”); L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 286; S. Stijns en E. Swaenepoel, “De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht” in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, (1) 3. |
[9] | J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 218; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127. |
[10] | J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 218; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 83; R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 106. |
[11] | J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1332. |
[12] | Art. 1156 BW; Cass. 24 november 1966, Arr.Cass. 1967, 399 en Pas. 1967, I, p. 386 (“Attendu que, la convention étant essentiellement un accord de volontés de deux ou plusieurs parties en vue de produire un effet juridique, le juge, qui décide d'interpréter une convention en s'écartant du sens littéral des termes, ne peut faire prévaloir sur celui-ci une intention mal exprimée que s'il constate qu'elle a été commune aux parties contractantes.”). |
[13] | Cass. 24 november 1966, Arr.Cass. 1967, 39 en Pas. 1967, I, p. 386 (“Attendu que, la convention étant essentiellement un accord de volontés de deux ou plusieurs parties en vue de produire un effet juridique, le juge, qui décide d'interpréter une convention en s'écartant du sens littéral des termes, ne peut faire prévaloir sur celui-ci une intention mal exprimée que s'il constate qu'elle a été commune aux parties contractantes.”). |
[14] | Cass. 1 februari 1980, Arr.Cass. 1979-80, 652, Bull. 1980, 645 en Pas. 1980, I, p. 645 (“Dat het vonnis, aldus op grond van extrinsieke gegevens, impliciet maar zeker oordeelt dat de bewoordingen van de authentieke akte niet volledig met de echte gemeenschappelijke bedoeling van de partijen stroken, dat het deze bedoeling nader bepaalt door te beslissen dat 'klaarblijkelijk de partijen in werkelijkheid de uitkering hebben willen doen beëindigen zodra een andere persoon deze onderhoudslast op zich zou nemen'.”); Luik 14 december 2006, JT 2007, 603 (“La doctrine s'est posé la question de l'assimilation entre le mariage et le concubinage à propos d'une convention disposant que l'ex-épouse perdrait son droit si elle se remarie et a admis que, lorsque le concubinage n'était pas exclu, les circonstances pouvaient révéler l'intention commune des parties d'assimiler les deux situations, celle du convoi et celle du concubinage aisé à reconnaître dans l'euphémisme 'vivre en famille avec un autre homme'.”); Rb. Brussel 22 mei 2001, Rev.trim.dr.fam. 2001, 704 (“Qu'il convient de rechercher la volonté réelle et commune des parties au moment de la signature des conventions. Attendu qu'il résulte des conventions que les parties ont envisagé deux hypotheses dans lesquelles la pension alimentaire serait purement et simplement supprimée: le remarriage ou la vie commune.”); Vred. Brussel 10 oktober 1990, Rev.trim.dr.fam. 1992, 314 (“In de tekst van de overeenkomst voorafgaand aan de echtscheiding door onderlinge toestemming is vermeld dat de gewezen echtgenoot de betaling van een onderhoudsgeld aan zijn gewezen echtgenote zou staken na een nieuw huwelijk van harentwege. Ondanks de expliciete vermelding van een nieuw 'huwelijk' moet de verplichting te betalen worden opgeheven zodra de vrouw met een andere man samenwoont alsof ze er mee gehuwd was.”). |
[15] | Cass. 5 juni 1986, RW 1986-87, 1478 en Pas. 1986, I, p. 1223 (“Overwegende dat het bestreden vonnis oordeelt dat uit geen element van de zaak kan worden afgeleid dat de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen, die op klare en duidelijke wijze uit die overeenkomst blijkt, is geweest de stopzetting van de uitkering bij huwelijk uit te breiden tot het samenwonen; […] Overwegende dat het bestreden vonnis aldus op onaantastbare wijze, om de redenen die het vermeldt, zonder de in het middel vermelde wetsbepalingen te schenden, beslist dat de partijen door onderwerpelijke clausule enkel een nieuw huwelijk van verweerster hebben bedoeld.”); Rb. Doornik 1 maart 1988, JL 1988, 714 (“Indien partijen de afschaffing van de onderhoudsbijdrage slechts hebben voorzien in geval van een nieuw huwelijk van de onderhoudsuitkeringsgerechtigde vrouw, kan de rechter deze clausule niet uitbreiden tot de hypothese van het samenwonen.”); Rb. Brussel 20 juni 1989, TBBR 1990, 351, (verkort) (“Attendu qu'il est constant que les parties, en leurs conventions, ont admis la réductibilité de la moitié de la pension alimentaire convenue 'en cas de remariage éventuel'. […] il n'empêche qu'ayant pris la responsabilité de s'écarter des contraintes et des protections de l'institution matrimoniale, ils supportent les risques de leur choix et que l'on ne pourrait appliquer au concubinage, par analogie, les passages qui apportent au conjoint sécurité et protection de ses intérêts.”); Vred. Wezet 20 oktober 1988, T.Vred.1990, 408 (“De afschaffing van de in de overeenkomst voorafgaand aan de echtscheiding door onderlinge toestemming bepaalde onderhoudsplicht ten voordele van de ex-echtgenote kan niet ingewilligd worden op grond van het concubinaat van de uitkeringsgerechtigde indien het ophouden van de alimentatieplicht slechts in geval van een tweede huwelijk werd voorzien. Het is niet bewezen dat het de bedoeling was van de partijen ook bij het concubinaat de onderhoudsplicht af te schaffen, noch dat een verder betalen van de alimentatie strijdig zou zijn met de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomst en een rechtsmisbruik zou uitmaken.”); Vred. Westerlo 1 september 2000, RW 2002-03, 513 en T.Not. 2002, 570 (“[…] dan zou in casu nog niet kunnen worden besloten dat met 'hertrouwen' in de akte d.d. 27 juni 1989 ook 'duurzaam samenwonen' werd bedoeld gezien geen enkel extrinsiek element voorhanden is hetwelk zou toelaten te besluiten dat dit destijds de werkelijke bedoeling van de partijen is geweest.”). |
[16] | Vred. Kontich 12 juli 1983, RW 1983-84, 2121; Vred. Westerlo 1 september 2000, RW 2002-03, 513 en T.Not. 2002, 570. |
[17] | Cass. 23 september 1983, AR 3916, Arr.Cass. 1983, 70, Bull.1984, 71, Pas. 1984, I, p. 71 en RW 1984-85, 935, noot M. Coene (“Attendu que, ayant constaté qu'en ce qui concerne l'expression 'commerce de bière', la volonté du testateur n'était pas précise, les juges d'appel ont pu rechercher son intention réelle, en ayant recours aux éléments extrinsèques qu'ils mentionnent.”); Rb. Brussel 13 februari 1997, Rev.not.b. 2000, 415 (“Que le principe essentiel en matière contractuelle comme en cas d'engagement par volonté unilatérale est la recherche de la volonté réelle des parties, ou, du moins, de celle qui s'oblige.”); C. Cauffman, De verbindende eenzijdige belofte, Antwerpen, Intersentia, 2005, 742; D. Sterckx, “La lettre et l'esprit des dernières volontés”, Rev.not.b. 2009, (342) 342; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 266. |
[18] | Rb. Hasselt 20 januari 2003, RW 2006-07, 1367 (“Daar de kwestieuze wilsverklaring strekte tot beëindiging van een overeenkomst, is echter de vraag niet alleen wat de werkelijke wil was van de auteur van de brief maar ook hoe de bestemmeling van de brief deze werkelijke wil heeft begrepen of, indien hierover geen zekerheid bestaat, redelijkerwijze behoorde te begrijpen.”); C. Cauffman, “Over verbindende en niet-verbindende eenzijdige (wils-)verklaringen” (noot onder Luik 9 november 2007), DAOR 2010, (165) 169; C. Cauffman, De verbindende eenzijdige belofte, Antwerpen, Intersentia, 2005, 742. |
[19] | Art. 1156 BW; Rb. Brussel 22 mei 2001, Rev.trim.dr.fam. 2001, 704 (“Qu'il convient de rechercher la volonté réelle et commune des parties au moment de la signature des conventions.”); L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 273; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns, Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 22; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1334. |
[20] | S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 267. |
[21] | A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-14; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1337; J. Waelkens, “Interpretatie van een koopovereenkomst” (noot onder Kh. Dendermonde 21 november 2013), DAOR 2014, (42) 43; J. Waelkens, “Interpretatie dadingsovereenkomst”, NJW 2014, (770) 772. |
[22] | J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 220; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.5. |
[23] | Kh. Dendermonde 21 november 2013, DAOR 2014, 36, noot J. Waelkens (“Deze wetsbepaling impliceert in essentie dat de algemeenheid van termen die in een contract gebruikt worden enkel indicatief is en soms moet gecorrigeerd worden naar gelang de werkelijke partijwil.”); L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 279; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 109; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1337; J. Waelkens, “Interpretatie van een koopovereenkomst” (noot onder Kh. Dendermonde 21 november 2013), DAOR 2014, (42) 43; J. Waelkens, “Interpretatie dadingsovereenkomst”, NJW 2014, (770) 774. |
[24] | Kh. Dendermonde 21 november 2013, DAOR 2014, 36, noot J. Waelkens (“Deze wetsbepaling impliceert in essentie dat de algemeenheid van termen die in een contract gebruikt worden enkel indicatief is en soms moet gecorrigeerd worden naar gelang de werkelijke partijwil.”); J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 220; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1337; J. Waelkens, “Interpretatie van een koopovereenkomst” (noot onder Kh. Dendermonde 21 november 2013), DAOR 2014, (42) 43; J. Waelkens, “Interpretatie dadingsovereenkomst”, NJW 2014, (770) 774. |
[25] | F. Terre, P. Simler en Y. Lequette, Les obligations, Parijs, Dalloz, 2009, 468. |
[26] | A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 292. |
[27] | Cass. 7 januari 1966, RW 1965-66, 1846, Pas. 1966, I, p. 595 en RGAR 1966, nr. 7.709. |
[28] | E. Causin, “L'interprétation des contrats en droit belge” in L'interprétation en droit. Approche pluridisciplinaire, Brussel, Facultés Universitaires Saint-Louis, 1978, 308; L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 261, 309; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, 1338. |
[29] | J.-L. Fagnart, “Les contrats de consommation en droit civil classique” in La promotion des intérêts des consommateurs au sein d'une économie de marchés, Brussel, E.Story-Scientia, 1993, (109) 163; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-14; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1339. |
[30] | D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; P. Simler, “J.-Cl. Civ Art. 1156 à 1164. Fasc. 10: Contrats et Obligations. Interprétation des contrats. L'instrument: Notion, normes, champ d'application” in JurisClasseur Civil Code, losbl., nr. 66; R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 110; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94. |
[31] | L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 279; A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 292; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.5; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1338; J. Waelkens, “Interpretatie dadingsovereenkomst”, NJW 2014, (770) 775. |
[32] | J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1338. |
[33] | M. H. Maleville, Pratique de l'interprétation des contrats. Etude jurisprudentielle, Rouen, Université de Rouen, 1991, 187. |
[34] | J. Dabin, noot onder Cass. 30 januari 1947, RCJB 1947, 220. |
[35] | C. Grimaldi, “Paradoxes autour de l'interprétation des contrats”, Revue des contrats 2008, (207) nr. 16; F. Terré, P. Simler en Y. Lequette, Les obligations, Parijs, Dalloz, 2009, 468. |
[36] | A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wéry en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 293. |
[37] | Parijs 17 november 2004, JurisData, nr. 2004-267178. |
[38] | Kh. Dendermonde 21 november 2013, DAOR 2014, 36, noot J. Waelkens (“De meest fundamentele interpretatieregel is opgenomen in artikel 1156 BW.”); Vred. Zelzate 8 juni 2012, T.Agr.R. 2013, 75 (“Uitgangspunt is dat wij bij een interpretatie van overeenkomsten veeleer de gezamenlijke bedoeling van partijen dienen na te gaan dan ons te houden aan de letterlijke zin van de woorden (art. 1156 BW).”); W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1002; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 40; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-126; A. Van Oevelen, “De interpretatie te goeder trouw van overeenkomsten en de toepassing ervan op de omzetting van een hypothecaire volmacht” (noot onder Cass. 23 maart 2006), RW 2006-07, (875) 875; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 22. |
[39] | V. Egea, “La délicate question de l'interprétation des contrats” (noot onder Aix-en-Provence 26 juni 2002), La Semaine Juridique. Edition Générale 2004, II 10022. |
[40] | Cass. 25 juni 2004, AR C.02.0122.F, Arr.Cass. 2004, 1230, Pas. 2004, I, p. 1162, RW 2006-07, 959, noot en TBBR 2004, 457 (“ Overwegende dat een persoon op grond van een schijnmandaat kan gebonden zijn wanneer de schijn hem kan worden toegerekend, d.w.z. als hij uit vrije wil, door zijn gedrag, dat zelfs niet onrechtmatig hoeft te zijn, ertoe heeft bijgedragen die schijn te wekken of te laten voortbestaan.”); Cass. 2 september 2010, AR C.10.0014.F, JLMB 2011, 1804, Pas. 2010, 2181, Res Jur.Imm.2011, 158, TBBR 2011, 300, noot F. George, TBH 2010, 895, samenvatting O. Vanden Berghe en T.Not. 2011, 668 (“ Een persoon kan op grond van een schijnlastgeving gebonden zijn, indien de schijn hem kan worden toegerekend, dat wil zeggen als hij uit vrije wil, door zijn gedrag, dat zelfs niet onrechtmatig hoeft te zijn, ertoe heeft bijgedragen die schijn te wekken of te laten voortbestaan.”); R. Kruithof, “La théorie de l'apparence dans une nouvelle phase” (noot onder Cass. 20 juni 1988), RCJB 1991, (51) 54; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 51; M.E. Storme, “De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorderingen”, RW 1989-90, (137) 139; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 23; I. Verougstraete, “Wil en vertrouwen bij het totstandkomen van overeenkomsten”, TPR 1990, (1163) 1176. |
[41] | Arbh. Gent 12 januari 2007, RW 2008-09, 373 (“De vertrouwensleer […] belet dat de rechter de inhoud van de rechtsverhouding gaat uitleggen op grond van wat de partijen (of één van hen) werkelijk zou hebben gewild, maar niet heeft uitgedrukt.”); M.E. Storme, De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorderingen, Brussel, E.Story-Scientia, 1990, 107; P. Wery, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 362. |
[42] | M.E. Storme, De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorderingen, Brussel, E.Story-Scientia, 1990, 107. |
[43] | Zie ook W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1013; R. Dekkers, A.L. Verbeke, N. Carette en K. Vanhove, Handboek burgerlijk recht, 3, Verbintenissen, bewijsleer, gebruikelijke contracten, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 98; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 33. |
[44] | Cass. 23 maart 2006, AR C.03.0626.N, Pas. 2006, I, p. 671 en RW 2006-07, 874, noot A. Van Oevelen (“Luidens artikel 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek moeten de overeenkomsten te goeder trouw ten uitvoer worden gebracht. De rechter vermag de overeenkomst tussen de partijen uit te leggen en de gevolgen ervan te bepalen in het licht van de verplichting tot uitvoering te goeder trouw. Hij mag echter op grond van dergelijke uitleg aan de partijen geen aanvullende verplichtingen opleggen die onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen.”); Brussel 17 mei 2000, RGAR 2002, nr. 13.504 (“Que les conventions doivent s'interpréter raisonnablement et être exécutées de bonne foi.”); Luik 27 maart 1997, RRD 1997, 451 (“Le principe d'exécution de bonne foi des conventions s'oppose à ce que les intimées invoquent la clause d'exclusion relative à l'intoxication alcoolique de l'assuré.”); Vred. St.-Jans-Molenbeek 7 juni 1988, T.Vred. 1989, 152 (de rechter steunde een interpretatie volgens de redelijkheid op art. 1134, derde lid BW); W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1013; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-24a; W. Rauws en K. Salomez, “Wil en vertrouwen in het ontslagrecht”, TPR 2007, (1993) 1997; S. Stijns, Verbintenissenrecht, 1, De bronnen van verbintenissen, Brugge, die Keure, 2005, 60; M.E. Storme, “Contractuele aansprakelijkheid volgens de eisen van redelijkheid (goede trouw) of misbruik van contractueel recht?” (noot onder Kh. Gent 1 juni 1984), RW 1984-85, (1725) 1728; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 98; A. Van Oevelen, “De interpretatie te goeder trouw van overeenkomsten en de toepassing ervan op de omzetting van een hypothecaire volmacht” (noot onder Cass. 23 maart 2006), RW 2006-07, (875) 875; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1349; P. Wery, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 399. |
[45] | J. De Coninck, “Contractenrecht principes (begrip contract, classificatie van contracten, grondbeginselen van het contractenrecht” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 17. Zie ook A. Van Oevelen, “Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht” in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer, 1991, (95) 123 (“De goede trouw speelt dus steeds een rol in het stadium van de uitlegging van de overeenkomst, daar aan de bepalingen van een overeenkomst die uitlegging moet worden gegeven die de partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen en die zij redelijkerwijze van elkaar mochten verwachten.”); B. Veeckmans, “Interpretatie en aanverwante rechtsbegrippen in geschillen tussen contractanten”, Limb.Rechtsl. 2000, (333) 345 (“De zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”). |
[46] | Rb. Charleroi 24 september 1958, JT 1959, 170. |
[47] | Brussel 25 februari 1967, Rev.prat.not.b. 1967, 324 (“In het licht van artikelen 1157 en 1158 BW moet een clausule die voor meerdere interpretaties vatbaar is, uitgelegd worden in die zin dat zij enig effect kan hebben en maximaal overeenstemt met de aard van het contract.”); Arbh. Antwerpen 9 februari 1984, JTT 1986, 298 en TSR 1985, 111 (“Dat deze interpretatie, gelet op de context, zou impliceren dat de kwestieuze clausule tweemaal achtereen identiek hetzelfde zou zeggen. Dat deze interpretatie krachtens artikel 1157 BW moet van de hand gewezen worden.”); Kh. Brussel 30 september 2004, TBH 2006, 81, noot J.-P. Buyle en M. Delierneux (“Qu'entre deux interprétations, il convient de préférer celle qui donne un sens à la clause.”); Rb. Gent 23 maart 2010, Rev.trim.dr.fam. 2012 (samenvatting N. Dandoy en A. Van Hecke), 888, RW 2011-12, 1346 en T.Not. 2012, 192 (“Hoewel overeenkomstig art. 1157 BW een testamentaire wilsuiting die voor een tweevoudige uitlegging vatbaar is, die betekenis moet krijgen waarmee ze uitwerking heeft (veeleer dan een betekenis waarmee ze geen effect sorteert), primeert nochtans voormelde betrachting om de werkelijke bedoeling van de testator te achterhalen.”); A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 289; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.5; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; A. Van Den Bossche, “De uitlegging van een testament”, TEP 2011, (303) 308. |
[48] | Luik 5 februari 1970, JL 1970-71, 49 (“Qu'aux termes de l'article 1157 C. civ., l'interprétation qui permet de leur donner effet est préférée à celle qui les rend lettre morte.”); Arbh. Antwerpen 9 februari 1984, JTT 1986, 298 en TSR 1985, 111 (“Dat deze interpretatie, gelet op de context, zou impliceren dat de kwestieuze clausule tweemaal achtereen identiek hetzelfde zou zeggen. Dat deze interpretatie krachtens artikel 1157 BW moet van de hand gewezen worden.”); Kh. Brussel 21 februari 1992, TBH 1993, 1013 (“Dat de interpretatie die de BBL aan de volmacht en aan de rekeningovereenkomst geeft als zou het bedrag van 3.550.000 BEF toch opgenomen kunnen worden via de omweg van 8 loketcheques, onaanvaardbaar is, nu dit aan de beperkingen in de volmacht gesteld elk gevolg zou ontnemen (art. 1157 BW).”); T. De Vogelaere, Testamenten anno 2013. Balanceren op de grenzen van de wilsautonomie, Gent, Larcier, 2013, 64; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; A. Van Den Bossche, “De uitlegging van een testament”, TEP 2011, (303) 308; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1339. |
[49] | Vred. Hasselt 4 januari 1983, Limb.Rechtsl. 1983, 100. |
[50] | Gent 30 januari 1984, RW 1984-85, 401 (“Iedere andere beoordeling van de betekenis van dit verbod zou uitmonden op een ongeoorloofde beperking van het recht op verdediging van de verzekerde en van het bedongen verval een strafbeding maken dat indruist tegen artikel 6 BW.”); E. Causin, “L'interprétation des contrats écrits vue à travers le contrat d'assurance”, De Verz. 1980, (257) 284; L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 279; A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 290; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 42; T. De Vogelaere, Testamenten anno 2013. Balanceren op de grenzen van de wilsautonomie, Gent, Larcier, 2013, 64; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.6; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-134; A. Van Den Bossche, “De uitlegging van een testament”, TEP 2011, (303) 309; P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, I, Brussel, Bruylant, 2010, 610; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1339. |
[51] | Bv. Brussel 4 december 1964, Pas. 1965, II, p. 273. |
[52] | Antwerpen 27 oktober 2008, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2008, 884, RW 2011-12, 491 en TBM 2009 (weergave H. Burez), 60, noot H. Burez. |
[53] | Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 136; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1341. |
[54] | D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-136; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1341. |
[55] | P. Simler, “J.-Cl. Civ Art. 1156 à 1164. Fasc. 10: Contrats et Obligations. Interprétation des contrats. L'instrument: Notion, normes, champ d'application” in JurisClasseur Civil Code, losbl., nr. 50. |
[56] | A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wéry en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 288; E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 113; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 141. |
[57] | Cass. 27 november 1986, AR 7585, Arr.Cass. 1986-87, 423, Bull. 1987, 392 en Pas. 1987, I, p. 392 (art. 1161 BW ingeroepen bij de uitlegging van een woord). |
[58] | Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 136. |
[59] | Art. 1158 BW: I. Demuynck, “Interpretatie van verzekeringsovereenkomsten” (noot onder Vred. Sint-Kwintens-Lennik 13 november 2000), DCCR 2002, (42) 71; A. Van Den Bossche, “De uitlegging van een testament”, TEP 2011, (303) 308. Art. 1161 BW: A. Van Den Bossche, “De uitlegging van een testament”, TEP 2011, (303) 308. |
[60] | Art. 1158 BW: Brussel 25 februari 1967, Rev.prat.not.b. 1967, 324 (“In het licht van artikelen 1157 en 1158 BW moet een clausule die voor meerdere interpretaties vatbaar is, uitgelegd worden in die zin dat zij enig effect kan hebben en maximaal overeenstemt met de aard van het contract.”); Kh. Kortrijk 18 december 1963, RW 1969-70, 1587 (“Overwegende dat de voormelde T 170 een duister en dubbelzinnig beding is; dat dergelijke termen moeten opgevat worden in de betekenis die met de inhoud van het contract het best overeenstemt. Dat bij de verloop van jute-weefsel het voorwerp normaal en gewoonlijk aangeduid wordt met het gewicht, de breedte, het oliegehalte en de rollengte, zodat de koper terecht, volgens hetgeen gewoonlijk gebeurt, de 170 heeft aanzien als het gewicht.”); J.-F. Leclercq, concl. bij Arbh. Bergen 8 mei 1987, JT 1988, 141; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-135. |
[61] | Art. 1158 BW: Brussel 25 februari 1967, Rev.prat.not.b. 1967, 324 (“In het licht van artikelen 1157 en 1158 BW moet een clausule die voor meerdere interpretaties vatbaar is, uitgelegd worden in die zin dat zij enig effect kan hebben en maximaal overeenstemt met de aard van het contract.”); E. Causin, “L'interprétation des contrats écrits vue à travers le contrat d'assurance”, De Verz. 1980, (257) 288; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-135. |
[62] | Art. 1158 BW: A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 291; I. Demuynck, “Interpretatie van verzekeringsovereenkomsten” (noot onder Vred. Sint-Kwintens-Lennik 13 november 2000), DCCR 2002, (42) 71; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-14, II.1.5-24; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1340. Art. 1161 BW: Cass. 20 september 1957, Arr.Cass. 1958, 14 en Pas. 1958, I, p. 15 (“Overwegende, ten aanzien van de verplichting de afsluiting te onderhouden, dat het vonnis vaststelt dat zij niet expliciet in de overeenkomst bepaald is, doch dat het met dezer economie en met de gebruiken strookt dat deze verplichting op elke van de aan elkaar palende eigenaars rust. Dat het vonnis, door aldus toepassing te maken van de artikelen 1159, 1160 en 1161 BW, geen enkele van de in het middel aangeduide wetsbepalingen schendt.”); A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 288; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.4; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 142; B. Van Den Bergh, “Art. 1602 BW” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I. Benoemde overeenkomsten, Titel VI. Koop, Hfdst. IV, Mechelen, Kluwer, losbl., 2014, 17. |
[63] | A. Zelcevic -duhamel, “La notion d'économie du contrat en droit privé”, La Semaine Juridique. Edition Générale 2001, (I 300) nr. 1. |
[64] | Vred. Westerlo 1 september 2000, RW 2002-03, 513, T.Not. 2002, 570 (“[…] heeft het Hof van Cassatie vanaf het begin van de jaren tachtig gesteld dat om de werkelijke draagwijdte te bepalen van wat partijen gezamenlijk hebben gewild, ook een beroep mag worden gedaan op de zin en de draagwijdte van de akte (niet alleen maar op de bewoordingen ervan), dus op zogenaamde 'extrinsieke elementen' zoals daar zijn de […] de economie van het contract (hieronder begrepen zijnde alle elementen die de gemeenschappelijke waarderingsbasis van de contractuele voorwaarden hebben gevormd of zouden moeten hebben gevormd), […].”); D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1340. |
[65] | Zie ook Causin, die niet naar de notie “economie van het contract” verwijst, maar wel stelt dat de “inhoud” uit art. 1158 BW moet gezien worden als de determinerende reden om het contract aan te gaan. Hij heeft hier duidelijk de invulling van “inhoud” als “economie” voor ogen. Zie E. Causin, “L'interprétation des contrats écrits vue à travers le contrat d'assurance”, De Verz. 1980, (257) 288. |
[66] | Rb. Luik 30 mei 1961, RGAR 1961, nr. 6.761, noot O. Malter. |
[67] | Art. 1161 BW: Bergen 17 juni 2002, RGAR 2003, nr. 13.722; Brussel 12 april 2010, Rev.trim.dr.fam. 2011, 81 (“En application des articles 1156 et 1162 du Code civil, il appartient à la cour d'une part de rechercher la commune intention des parties contractantes et d'autre part d'interpréter les clauses de la convention 'les unes par les autres en donnant à chacune le sens qui résulte de l'acte entier'. En l'espèce, les deux dispositions générales que constituent les deux paragraphes intitulés 'Abandon des procédures en cours' et 'Engagement d'une procédure de divorce par consentement mutuel' doivent être lues ensemble.”); Rb. Doornik 12 juli 2012, Rev.not.b. 2013, 278, noot (“L'article 1161 ajoute que […]. En l'occurrence, il convient de constater: […] que le même acte de vente renseigne que […], mais surtout qu'il rappelle encore explicitement que […].”). |
[68] | Art. 1161 BW: F. Terré, P. Simler en Y. Lequette, Les obligations, Parijs, Dalloz, 2009, 468. |
[69] | A. Sériaux, Droit des obligations, Parijs, Presses Universitaires de France, 1998, 170. |
[70] | Cass. 29 mei 1947, Arr.Cass. 1947, 171, Pas. 1947, I, 217, noot R.H., RW 1947-48, 834, noot en Jur.comm.Brux. 1948, 30, noot R.D. (“Overwegende dat de stilzwijgende wil slechts kan vermoed worden wanneer het ingeroepen gebruik, in een bepaalde streek, het algemene karakter van een regel aanneemt, welke, bij gebrek aan strijdig beding, door allen erkend is als van toepassing zijnde op de overeenkomsten van dezelfde aard.”); E. Causin, “L'interprétation des contrats écrits vue à travers le contrat d'assurance”, De Verz. 1980, (257) 288; M. Coene, “Art. 895 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 39, 43; R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 108. |
[71] | A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 295. |
[72] | E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 124-125; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 138. |
[73] | E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 124-125; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 138. |
[74] | Brussel 25 februari 1970, Pas. 1970, II, p. 116 en Rev.prat.not.b. 1972, 82 (“Attendu que ce qui est ambigu s'interprète par ce qui est de l'usage dans le pays où le contrat a été passé.”); Kh. Brussel 24 december 1960, Bull.ass. 1961, 782, noot R.V.G. (“On peut dire que la clause compromissoire est d'usage en Belgique, où le contrat a été passé.”); L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 279; J.-L. Fagnart, “Les contrats de consommation en droit civil classique” in La promotion des intérêts des consommateurs au sein d'une économie de marchés, Brussel, E.Story-Scientia, 1993, (109) 163; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-136; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2010, 97. |
[75] | F. Laurent, Principes de droit civil, XVI, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 585. |
[76] | E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 124-125; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 138; F. Laurent, Principes de droit civil, XVI, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 585. Contra A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wéry en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 295. |
[77] | L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 279; E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 125; Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T.IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 138; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1341. |
[78] | E. De Callataÿ, Etudes sur l'interprétation des conventions, Brussel, Bruylant, 1947, 125; R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 108. |
[79] | Y. Hannequart, “Interprétation des contrats” in Les novelles. Droit civil, T. IV, vol. 2, Brussel, Larcier, 1958, 138. |
[80] | J. Rochfeld, “Interprétation objective des contrats: audace des juges du fond hors du regard de la Cour de cassation” (noot onder Parijs 21 mei 1999), JCP 2000, I, (272) nr. 7; A. Sériaux, Droit des obligations, Parijs, Presses Universitaires de France, 1998, 170. |
[81] | Arbrb. Brussel 8 november 2005, Soc.Kron. 2007, 158; Kh. Brussel 25 februari 1966, Jur.comm.Brux. 1966, 162 (“Attendu qu'il est fait, cependant, référence à l'article 1135 C. civ., plus spécialement à ce qui concerne, dans cet article, la volonté tacite qui se déduirait d'un usage professionnel.”). |
[82] | Cass. 29 mei 1947, Arr.Cass. 1947, 171, Pas. 1947, I, p. 217, noot R.H., RW 1947-48, 834, noot en Jur.comm.Brux. 1948, 30, noot R.D. (“Overwegende dat de stilzwijgende wil slechts kan vermoed worden wanneer het ingeroepen gebruik, in een bepaalde streek, het algemene karakter van een regel aanneemt, welke, bij gebrek aan strijdig beding, door allen erkend is als van toepassing zijnde op de overeenkomsten van dezelfde aard.”); F. Laurent, Principes de droit civil, XVI, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 585. |
[83] | Arbrb. Brussel 8 november 2005, Soc.Kron. 2007, 158. |
[84] | Rb. Hasselt 20 januari 2003, RW 2006-07, 1367 (“In geval van een door beide partijen gedeelde subjectieve betekenis van een bepaalde term, primeert deze op de objectieve betekenis. Er is te dezen dan ook geen noodzaak om de leer van de werkelijke wil te corrigeren met de vertrouwensleer en na te gaan hoe een redelijke contractant, geplaatst in dezelfde omstandigheden, de brief van 30 juli 2001 behoorde te begrijpen.”); R. Vandeputte, De overeenkomst: haar ontstaan, haar uitvoering en verdwijning, haar bewijs, Brussel, Larcier, 1977, 106; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1351. |
[85] | Rb. Gent 23 maart 2010, Rev.trim.dr.fam. 2012 (samenvatting N. Dandoy en A. Van Hecke), 888, RW 2011-12, 1346 en T.Not. 2012, 192 (“Hoewel overeenkomstig art. 1157 BW een testamentaire wilsuiting die voor een tweevoudige uitlegging vatbaar is, die betekenis moet krijgen waarmee ze uitwerking heeft (veeleer dan een betekenis waarmee ze geen effect sorteert), primeert nochtans voormelde betrachting om de werkelijke bedoeling van de testator te achterhalen.”); E. Causin, “L'interprétation des contrats en droit belge” in L'interprétation en droit. Approche pluridisciplinaire, Brussel, Facultés Universitaires Saint-Louis, 1978, (257) 309; A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 295; I. Demuynck, “Interpretatie van verzekeringsovereenkomsten” (noot onder Vred. Sint-Kwintens-Lennik 13 november 2000), DCCR 2002, (42) 71; T. De Vogelaere, Testamenten anno 2013. Balanceren op de grenzen van de wilsautonomie, Gent, Larcier, 2013, 64; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-13; P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, I, Brussel, Bruylant, 2010, 607; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 28; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1333; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 94; J. Waelkens, “Interpretatie van een koopovereenkomst” (noot onder Kh. Dendermonde 21 november 2013), DAOR 2014, (42) 53. |
[86] | J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1349-1350. |
[87] | J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1350. |
[88] | Antwerpen 17 mei 2010, AM 2013, 462, noot E. Wouters (“De vaststelling van de werkelijke bedoeling van de partijen moet in eerste orde gebeuren aan de hand van de normale betekenis van de woorden en uitdrukkingen door de partijen in de overeenkomst gebruikt.”); Antwerpen 17 oktober 2011, RW 2013-14, 655, noot A. Van Oevelen (“De inhoud en de bewoordingen van deze geschriften zijn van groot belang om de bedoeling te achterhalen van de persoon die de verklaring aflegt”); Vred. Nieuwpoort 24 maart 1998, T.App. 1998, 25 (“In toepassing van het gezegde artikel 1156 BW behoort het aan de rechtbank om aan de hand van de voorliggende extrinsieke en intrinsieke elementen om de gezochte bedoeling vast te stellen.”); A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 285; W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1002, 1004; W. De Bondt, “Uitlegging van eenzijdige contractuele documenten”, TBBR 2001, (127) 133; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 40; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127; A. Van Oevelen, “De interpretatie te goeder trouw van overeenkomsten en de toepassing ervan op de omzetting van een hypothecaire volmacht” (noot onder Cass. 23 maart 2006), RW 2006-07, (875) 875; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 24-25; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1334; P. Wery, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 396. |
[89] | W. De Bondt, “Uitlegging van eenzijdige contractuele documenten”, TBBR 2001, (127) 130. Zie ook W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1002. |
[90] | Cass. 18 februari 1954, Arr.Cass. 1954, 431, T.Vred. 1955, 246, JT 1954, 501 en Pas. 1954, I, p. 545 (“Overwegende, wat het eerste onderdeel betreft, dat de artikelen 1341 en 1353 BW niet verbieden vermoedens aan te wenden ter interpretatie van de overeenkomst welker bewoordingen dubbelzinnig zijn.”); Arbh. Luik 27 juni 2006, RRD 2006, 102 (“Si tel n'est pas le cas, il y a lieu d'interpréter les actes en fonction de la commune intention des parties, le cas échéant en se fondant sur des présomptions.”); Kh. Dendermonde 21 november 2013, DAOR 2014, 36, noot J. Waelkens (“Het is de rechter evenwel toegelaten ook extrinsieke elementen te betrekken in zijn interpretatiewerkzaamheid, d.w.z. elementen die vreemd zijn aan de akte en die gepuurd kunnen worden uit de gehele context van de overeenkomst.”); Vred. Nieuwpoort 24 maart 1998, T.App. 1998, 25 (“In toepassing van het gezegde artikel 1156 BW behoort het aan de rechtbank om aan de hand van de voorliggende extrinsieke en intrinsieke elementen om de gezochte bedoeling vast te stellen.”); A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 287; W. De Bondt, “Uitlegging van overeenkomsten naar de geest: mogelijkheden, grenzen en alternatieven”, RW 1996-97, (1001) 1002; W. De Bondt, “Uitlegging van eenzijdige contractuele documenten”, TBBR 2001, (127) 130, 133; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 40; H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1964, 553, 557-558; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 25; B. Veeckmans, “Interpretatie en aanverwante rechtsbegrippen in geschillen tussen contractanten”, Limb.Rechtsl. 2000, (333) 336; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1334; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 99-100; J. Waelkens, “Interpretatie van een koopovereenkomst” (noot onder Kh. Dendermonde 21 november 2013), DAOR 2014, (42) 44. |
[91] | Kh. Dendermonde 21 november 2013, DAOR 2014, 36, noot J. Waelkens (“Het is de rechter evenwel toegelaten ook extrinsieke elementen te betrekken in zijn interpretatiewerkzaamheid, d.w.z. elementen die vreemd zijn aan de akte en die gepuurd kunnen worden uit de gehele context van de overeenkomst, zoals de wijze van uitvoering van het contract, precontractuele documenten en briefwisseling, verklaringen van partijen buiten de akte, e.d.m.”); I. Demuynck, “Interpretatie van verzekeringsovereenkomsten” (noot onder Vred. Sint-Kwintens-Lennik 13 november 2000), DCCR 2002, (42) 71; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-127; A. Van Oevelen, “De interpretatie te goeder trouw van overeenkomsten en de toepassing ervan op de omzetting van een hypothecaire volmacht” (noot onder Cass. 23 maart 2006), RW 2006-07, (875) 875; P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, I, Brussel, Bruylant, 2010, 597; B. Veeckmans, “Interpretatie en aanverwante rechtsbegrippen in geschillen tussen contractanten”, Limb.Rechtsl.2000, (333) 336; F. Vermander, “De interpretatie en aanvulling van een overeenkomst naar Belgisch recht” in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, (21) 25-26; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1334; J. Waelkens, “Interpretatie van een borgtochtovereenkomst” (noot onder Cass. 1 maart 2012), DAOR 2013, (92) 99-100. |
[92] | A. Cruquenaire, “Le rôle du juge en matière d'interprétation du contrat” in P. Wery en S. Stijns (eds.), De rol van de rechter in het contract, Brugge, die Keure, 2014, (281) 287. |
[93] | B. Maes, “Bewijskracht en bewijswaarde: kanttekeningen bij de rechtspraak van het Hof van Cassatie”, P&B 1995, (141) 145. |
[94] | Art. 1 richtlijn nr. 93/13/EEG. |
[95] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 315; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.13; R. Steennot, “Art. VI.37 WER” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wetboek Economisch Recht, Boek VI, Titel 3. Overeenkomsten met consumenten, Mechelen, Kluwer, losbl., 6; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1028. |
[96] | R. Steennot, “Art. VI.37 WER” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wetboek Economisch Recht, Boek VI, Titel 3. Overeenkomsten met consumenten, Mechelen, Kluwer, losbl., 6; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1028. |
[97] | A. Cruquenaire, “L'interprétation la plus favorable au consommateur, principe efficace ou gadget inutile?” (noot onder Luik 27 maart 2012), For.ass. 2013, (136) 139; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.13; P. Wéry, Droit des obligations, 1, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2010, 516; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1029. |
[98] | J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1029. |
[99] | Art. VI.37, § 2, tweede al. WER; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1029; P. Wéry, “Les clauses abusives relatives à l'inexécution des obligations contractuelles dans les lois de protection des consommateurs du 14 juillet 1991 et du 12 août 2002”, JT 2003, (797) 802. |
[100] | J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1027; J. Waelkens, “Article 5 Unfair Terms Directive 93/13/EEC: Transparency and Interpretation in Consumer Contracts” in I. Samoy en M. Loos (eds.), Information and Notification Duties, Antwerpen, Intersentia, 2015, (47) 56. |
[101] | Rb. Brussel 8 mei 2006, TBBR 2006, 436; A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 315; I. Demuynck, “Interpretatie van verzekeringsovereenkomsten” (noot onder Vred. Sint-Kwintens-Lennik 13 november 2000), DCCR 2002, (42) 78; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1030; J. Waelkens, “Article 5 Unfair Terms Directive 93/13/EEC: Transparency and Interpretation in Consumer Contracts” in I. Samoy en M. Loos (eds.), Information and Notification Duties, Antwerpen, Intersentia, 2015, (47) 67; P. Wéry, “Les clauses abusives relatives à l'inexécution des obligations contractuelles dans les lois de protection des consommateurs du 14 juillet 1991 et du 12 août 2002”, JT 2003, (797) 803; P. Wéry, “L'interprétation contra proferentem” (noot onder Bergen 13 januari 2005), JLMB 2005, (1050) 1053. |
[102] | J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1030; J. Waelkens, “Article 5 Unfair Terms Directive 93/13/EEC: Transparency and Interpretation in Consumer Contracts” in I. Samoy en M. Loos (eds.), Information and Notification Duties, Antwerpen, Intersentia, 2015, (47) 67. |
[103] | Gemengde Commissie Rechtsbijstand 15 september 2006, RGAR 2008, nr. 14.419. |
[104] | D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-137; P. Wery, “L'interprétation des clauses ambiguës ou obscures d'un contrat d'assurance” (noot onder Luik 6 december 1995 en Luik 25 juni 1996), RRD 1996, (423) 424. |
[105] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-137; P. Wery, “L'interprétation des clauses ambiguës ou obscures d'un contrat d'assurance” (noot onder Luik 6 december 1995 en Luik 25 juni 1996), RRD 1996, (423) 423. |
[106] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312; A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 601. |
[107] | R. Van Ransbeeck, “Privaatrechtelijke en handelsrechtelijke beschouwingen inzake forumbedingen in factuurvoorwaarden naar Belgisch recht”, TBBR 2013, (342) 356; P. Wery, Droit des obligations, 1, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. |
[108] | A. Cruquenaire, L'interprétation des contrats en droit d'auteur, Brussel, Larcier, 2007, 218; A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 313; A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 601; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.10. |
[109] | A. Cruquenaire, L'interprétation des contrats en droit d'auteur, Brussel, Larcier, 2007, 218; A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 313; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.11. |
[110] | Brussel 8 oktober 2007, JT 2007, 816 en T.Verz. 2008, 60, noot P. Fontaine (“Finalement en cas de doute, le contrat d'assurance qui peut être considéré en espèce comme un contrat d'adhésion sera interprété contre celui qui a stipulé, soit l'assureur, et en faveur de celui qui adhère au contrat, soit l'assuré.”); A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 601; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.1; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-137; P. Wery, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. |
[111] | Luik 25 juni 1996, AJT 1997-98, 8, noot G. Schoorens, T.Verz. 1998, 370, JLMB 1997, 1331 en RRD 1996, 426, noot P. Wéry (“ Une clause contractuelle doit être interprétée contre celui qui a stipulé - en l'espèce, l'assureur.”); M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Gent, Larcier, 2011, 372; P. Wéry, “L'interprétation contra proferentem” (noot onder Bergen 13 januari 2005), JLMB 2005, (1050) 1052. |
[112] | P.H. Delvaux, “Les contrats d'adhésion et les clauses abusives en droit belge” in J. Ghestin en M. Fontaine (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels: comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, (73) 80. |
[113] | Canada Steamship Lines Limited v The King [1952] AC 192 (“If the clause contains language which expressly exempts the person in whose favour it is made ('the proferens') […].”); Brian Stephen Hinks v E. M. Fleet (trading as Silver Sands Caravan Park) [1986] WL 408133 (“If the clause contains language which expressly exempts the person in whose favour it is made ('hereafter called the proferens') […].”). |
[114] | J. Hijma, Algemene voorwaarden, Deventer, Kluwer, 2010, 33. |
[115] | Rb. Gent 18 december 1985, TGR 1988, 18 (“Ter zake toetredingscontracten is het maar billijk dat de teksten gelezen worden in de voor de zwakste partij (in casu de verbruiker) gunstigste betekenis overeenkomstig artikel 1602 BW.”); A. Cruquenaire, L'interprétation des contrats en droit d'auteur, Brussel, Larcier, 2007, 216-217; A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-28; P. Wéry, “Les clauses abusives relatives à l'inexécution des obligations contractuelles dans les lois de protection des consommateurs du 14 juillet 1991 et du 12 août 2002”, JT 2003, (797) 797; P. Wéry, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. |
[116] | Brussel 24 februari 1994, RGAR 1995, nr. 12.466 (“il est de jurisprudence et de doctrine constantes qu'en cas de doute, un contrat d'adhésion s'interprète en faveur de celui qui y souscrit.”); Brussel 18 april 1996, RGAR 1999, nr. 13.071, noot (“Attendu que dans les contrats d'adhésion tel que le contrat d'assurance, en cas de doute, il y a lieu d'interpréter en faveur de celui qui adhère au contra, soit l'assuré.”); A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312; A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 601; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.10; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-137. |
[117] | Brussel 24 februari 1994, RGAR 1995, nr. 12.466. |
[118] | Cass. 27 april 1979, Arr.Cass. 1978-79, 1022, RW 1980-81, 1117, noot en Pas. 1979, I, p. 1016; Antwerpen 6 mei 1981, RHA 1981-82, 134 (“Dat trouwens geïntimeerden (= de verzekeringsmaatschappij), zich verbonden hebbend tot betaling van een vergoeding in geval van schade door appellante ondergaan, dit beding van de overeenkomst in het kader van artikel 1162 BW moet worden uitgelegd ten hare voordele.”); Brussel 24 februari 1994, RGAR 1995, nr. 12.466 (“il est de jurisprudence et de doctrine constantes qu'en cas de doute, un contrat d'adhésion s'interprète en faveur de celui qui y souscrit.”); Brussel 18 april 1996, RGAR 1999, nr. 13.071, noot (“Attendu que dans les contrats d'adhésion tel que le contrat d'assurance, en cas de doute, il y a lieu d'interpréter en faveur de celui qui adhère au contra, soit l'assuré.”); Luik 25 juni 1996, RRD 1996, 426, noot P. Wéry (“Une clause contractuelle doit être interprétée contre celui qui a stipulé - en l'espèce, l'assureur.”); Luik 29 juni 2004, RGAR 2007, nr. 14.212 (“Que les contrats d'assurance doivent être interprétés en faveur de l'assuré qui s'oblige à payer les primes en vue de se couvrir contre un aléa.”); Luik 7 september 2004, RGAR 2005, nr. 14.004, noot M. Marechal (“Que les contrats d'assurance doivent être interprétés en faveur de l'assuré qui s'oblige à payer les primes en vue de se couvrir contre un aléa.”) Luik 28 juni 2005, RGAR 2007, nr. 14.275, noot (“Que les contrats d'assurance doivent être interprétés en faveur de l'assuré qui s'oblige à payer les primes en vue de se couvrir contre un aléa.”) Brussel 8 oktober 2007, JT 2007, 816 en T.Verz.2008, 60, noot P. Fontaine (“Finalement en cas de doute, le contrat d'assurance qui peut être considéré en l'espèce comme un contrat d'adhésion sera interprété contre celui qui a stipulé, soit l'assureur, et en faveur de celui qui adhère au contrat, soit l'assuré.”); J.-L. Fagnart, “Les contrats de consommation en droit civil classique” in La promotion des intérêts des consommateurs au sein d'une économie de marchés, Brussel, E.Story-Scientia, 1993, (109) 168. |
[119] | Wetsontwerp betreffende de verzekeringen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3361/001, 25. |
[120] | B. Gelot, Finalités et méthodes objectives d'interprétation des actes juridiques, Parijs, LGDJ, 2003, 301; M. Mignot, “Fasc. unique: Vente. Obligations du vendeur. Interprétation du contrat” in JurisClasseur Civil Code, losbl., nr. 2. |
[121] | Op koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende Staten gevestigd zijn, en die onder art. 1 van het Weens Koopverdrag vallen, is het Weens Koopverdrag van toepassing. |
[122] | P. Brulez, Koop en aanneming: faux amis?, Antwerpen, Intersentia, 2015, 160-161. |
[123] | J. Gauguier, De l'interprétation des actes juridiques, Parijs, Librairie nouvelle de droit et de jurisprudence, 1898, 185. |
[124] | H. De Page en A. Meinertzhagen-Limpens, Traité élémentaire de droit civil belge, 4, Les principaux contrats (1re partie), Brussel, Bruylant, 1997, 175; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.10. |
[125] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 43; H. De Page en A. Meinertzhagen-Limpens, Traité élémentaire de droit civil belge, 4, Les principaux contrats (1re partie), Brussel, Bruylant, 1997, 175. |
[126] | Brussel 30 maart 1981, TBH 1981, 420 (“Attendu que la doctrine et la jurisprudence considèrent qu'en ce qui concerne les obligations du vendeur, cette disposition constitue une dérogation au droit commun qui commande d'interpréter toute clause douteuse en faveur de celui qui s'est obligé et contre celui qui a stipulé (art. 1162 C. civ.), elles en limitent l'application aux obligations ordinaires nées du contrat de vente; qu'ainsi, à supposer qu'un doute subsiste - quod non - l'article 1602, alinéa 2, ne pourrait s'appliquer à une disposition exceptionnelle, telle une réduction du prix en cas de paiement avant l'échéance, pareille stipulation bénéficiant plus directement à l'acheteur.”); P. Brulez, Koop en aanneming: faux amis?, Antwerpen, Intersentia, 2015, 156; A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 312, 316; B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 43; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.10; J. Limpens, La vente en droit belge, Brussel, Bruylant, 1960, 105; P. Wéry, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. |
[127] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 307. |
[128] | Kh. Kortrijk 18 december 1969, RW 1969-70, 1587. |
[129] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 318. |
[130] | Leclercq en De Koster hebben het zonder meer bij het rechte eind wanneer ze schrijven: “La formulation de cet article 1162 est curieuse, sinon maladroite.” Zie J.-F. Leclercq en P. De Koster, “Notions essentielles du droit des obligations contractuelles” in Traité pratique de droit commercial, Brussel, Kluwer, 2009, 340. |
[131] | Voor meer informatie over deze problematiek, zie J. Waelkens, Interpretatie van overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen, deel I, Antwerpen, Intersentia, 2016, 791-826. |
[132] | Cass. 27 april 1979, Arr.Cass. 1978-79, 1022, RW 1980-81, 1117, noot en Pas. 1979, I, p. 1016. |
[133] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 316; A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 603; A. Cruquenaire, “L'interprétation la plus favorable au consommateur, principe efficace ou gadget inutile?” ( noot onder Luik 27 maart 2012), For.ass. 2013, (136) 139; R. Steennot, “Interpretatie in het voordeel van de consument” (noot onder Vred. Zelzate 30 juni 2009), T.Vred. 2012, (357) 358; R. Steennot, “Art. VI.37 WER” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wetboek Economisch Recht, Boek VI, Titel 3. Overeenkomsten met consumenten, Mechelen, Kluwer, losbl., 4; P. Wery, “L'interprétation contra proferentem” (noot onder Bergen 13 januari 2005), JLMB 2005, (1050) 1050. |
[134] | Brussel 10 april 2009, Res Jur.Imm. 2009, 200; Vred. Brussel 26 juli 1995, RW 1996-97, 264, noot F. Mortier (“Artikel 31 WHPC is van dwingend recht.”); A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 316; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1012. |
[135] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 317; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1012-1013. |
[136] | A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 316; A. Cruquenaire, “L'incidence du droit commun des obligations sur les règles d'interprétation préférentielle: réflexions à partir de l'exemple des contrats relatifs au droit d'auteur”, TBBR 2008, (584) 603; J. Waelkens, “De interpretatieregel in het voordeel van de consument”, TPR 2014, (989) 1013. |
[137] | Contra stipulatorem: zie onder andere Cass. 23 december 1966, Arr.Cass. 1967, 526, Pas. 1967, I, p. 522 (“Attendu, d'une part, que le juge fonde l'interprétation qu'il donne dudit article 3 sur la commune intention des parties contractantes et fait, dès lors, application de l'article 1156 C. civ.; Attendu, d'autre part, que le juge, n'admet point que la portée de l'article 3 soit douteuse; que, dès lors, il ne devait pas faire application de l'article 1162 C. civ.”); B. De Coninck, “Le droit commun de l'interprétation des contrats”, DAOR 2001, (39) 42; A. Guilmot, Y. Ninane en A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat” in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., (II.1.1) II.1.5-29.8; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-136; J. Waelkens, “Belgian Perspective on Rainy Sky S.A. and Others (Appellants) v. Kookmin Bank (Respondent)”, ERPL 2013, (1319) 1333; P. Wéry, “L'interprétation des clauses ambiguës ou obscures d'un contrat d'assurance” (noot onder Luik 6 december 1995), RRD 1996, (423) 425; P. Wéry, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 401-402. Contra venditorem: zie onder andere Cass. 30 maart 1984, AR 4084, Arr.Cass. 1983-84, 1018 (“De regel van art. 1602 BW, volgens welke een duister of dubbelzinnig beding tegen de verkoper wordt uitgelegd, kan alleen dan toepassing vinden wanneer de feitenrechter bevindt dat het litigieuze beding duister of dubbelzinnig is, dit wil zeggen, dat de regelmatig bijgebrachte gegevens binnen en buiten de akte niet toereikend zijn om de zin van het beding met zekerheid vast te stellen.”); A. Cruquenaire, “L'interprétation du contrat de vente”, TBBR 2008, (307) 311-312; D. Lejeune, K. Swerts en N. Peeters, “Afdeling 3. Uitlegging en implementatie van overeenkomsten” in J. Roodhooft (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (II.4-116) II.4-124; P. Wery, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. Contra proferentem sensu stricto: zie onder andere Brussel 8 oktober 2007, JT 2007, 816, T.Verz. 2008, 60, noot P. Fontaine (“ Le contrat d'assurance est soumis aux règles d'interprétation applicables à tout contrat, et notamment celles des articles 1156 à 1164 du Code civil. […] Finalement en cas de doute, le contrat d'assurance qui peut être considéré en l'espèce comme un contrat d'adhésion sera interprété contre celui qui a stipulé, soit l'assureur, et en faveur de celui qui adhère au contrat, soit l'assuré.”); A. Cruquenaire, L'interprétation des contrats en droit d'auteur, Brussel, Larcier, 2007, 218; P. Wéry, “L'interprétation des clauses ambiguës ou obscures d'un contrat d'assurance” (noot onder Luik 6 december 1995 en Luik 25 juni 1996), RRD 1996, (423) 425; P. Wéry, “L'interprétation contra proferentem” (noot onder Bergen 13 januari 2005), JLMB 2005, (1050) 1051; P. Wéry, Droit des obligations, vol. I, Théorie générale du contrat, Brussel, Larcier, 2011, 403. |