Article

Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies (BS 18 november 2016), in werking getreden op 18 november 2016, R.D.C.-T.B.H., 2017/3, p. 321-322

Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies (BS 18 november 2016), in werking getreden op 18 november 2016

Deze wet vervangt de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen (hierna de “wet van 6 april 1995”) [1], voor wat betreft de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies.

Met deze wet van 25 oktober 2016 beoogt de federale wetgever een actualisering van de wet van 6 april 1995. Daartoe regelt deze wet de volgende aspecten:

    • de toegang tot de uitoefening van beleggingsactiviteiten en tot het beleggingsdienstenbedrijf;
    • de vergunningsprocedure, de vergunningsvoorwaarden, de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;
    • de beleggersbeschermingsregeling waarbij de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de beheersvennootschappen van Alternatieve Instellingen voor Collectieve Beleggingen (“AICB's”) en de beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zich moeten aansluiten; en
    • de toegang tot de deviezenhandel.

    Deze nieuwe wet neemt inhoudelijk een groot aantal bepalingen van de wet van 6 april 1995 over (met enige actualiseringen en aanpassingen van technische aard en met uitsluiting van deze die van toepassing zijn op beursvennootschappen).

    Voor het overige worden enkele nieuwe en aangepaste bepalingen ingevoegd (bv. art. 60 inzake het aanvullend toezicht op de financiële dienstengroepen; art. 61 en 62 betreffende het revisoraal toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies). In Titel 4 betreffende de beleggersbeschermingsregelingen werden enkele fundamentele wijzigingen aangebracht, o.a. 1) teneinde richtlijn nr. 2014/49/EU [2] om te zetten (o.a. opsplitsing van de beleggersbeschermingsregeling in een luik voor schadeloosstelling telkens er geen teruggave of terugbetaling is van een financieel instrument, en in een luik voor schadeloosstelling voor de gelddeposito's), 2) teneinde te preciseren in artikel 96 dat het Garantiefonds voor Financiële Diensten als enige het beheer en de verrichtingen van de beleggersbeschermingsregeling waarneemt, en 3) teneinde te verduidelijken dat de beleggersbeschermingsregeling voor gelddeposito's enkel wordt verleend op voorwaarde dat de betrokken deposito's niet reeds zijn gedekt door de depositobeschermingsregeling van de bankwet van 25 april 2014 [3]. Ook wordt bv. in art. 102 een monopolie ingevoerd voor het uitvoeren van deviezenverrichtingen.

    Ook wordt door middel van deze nieuwe wet van 25 oktober 2016 het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen [4] opgeheven. De regels betreffende deze buitenlandse beleggingsondernemingen worden nu opgenomen in deze wet.

    FINANCIEEL RECHT
    Financiële instellingen en tussenpersonen - Beleggingsonderneming - Vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies - Toezicht
    DROIT FINANCIER
    Institutions et intermédiaires financiers - Entreprise d'investissement - Sociétés de gestion de portefeuille et de conseil en investissement - Surveillance
    [1] BS 3 juni 1995.
    [2] Richtl. nr. 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (Pb.L. 12 juni 2014, afl. 173).
    [3] Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen (BS 7 mei 2014).
    [4] BS 6 januari 1996.