Hof van Cassatie 19 december 2016 [2]
Zaak: C.15.0032.N |
1. Artikel 773, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat het verzoekschrift tot heropening van het debat ingevolge de ontdekking van een nieuw stuk of feit van overwegend belang gedurende het beraad ter kennis wordt gebracht van de andere partijen door de griffier bij gerechtsbrief. De rechter doet uitspraak op stukken, zoals voorgeschreven door artikel 773, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek.
Het doel van de aldus te verrichten kennisgeving van het verzoekschrift per gerechtsbrief aan de andere (verschenen) partijen bestaat in het vrijwaren van het recht van verdediging van deze partijen. Desalniettemin is de omstandigheid dat het verzoekschrift niet per gerechtsbrief werd ter kennis gebracht van de overige verschenen partijen niet van die aard dat de belangen van de partij die het verzoekschrift tot heropening der debatten heeft ingediend, worden geschaad.
2. De rechter die van oordeel is afwijzend te moeten beschikken op een verzoek tot heropening van het debat is niet verplicht om de verzoeker hiervan voorafgaandelijk in kennis te stellen teneinde hem toe te laten verweer te voeren omtrent de redenen op grond waarvan het verzoek afgewezen zou worden, zelfs niet indien de overige partijen geen opmerkingen hebben geformuleerd. Zulks wordt immers vereist noch door het artikel 6, 1. van het EVRM, noch door het algemene rechtsbeginsel van het recht op verdediging.
3. Artikel 915 van het Gerechtelijk Wetboek schrijft voor dat indien een partij aanbiedt het bewijs van een bepaald en ter zake dienend feit te leveren door een of meer getuigen, de rechter die bewijslevering kan toestaan, indien het bewijs toelaatbaar is. Het is aan de rechter om te oordelen, en dit op onaantastbare wijze, of de feiten waarvan een partij het bewijs aanbiedt, op zichzelf voldoende bepaald en ter zake dienend zijn. Hierbij mag de rechter evenwel het principieel recht om met getuigen te bewijzen miskennen.
4. De syntheseconclusies vervangen alle vorige conclusies en desgevallend de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusies neerlegt voor de toepassing van artikel 780, eerste lid, 3° van het Gerechtelijk Wetboek. Deze regel wordt neergelegd in artikel 748bis van het Gerechtelijk Wetboek. Uit deze bepaling volgt niet dat de rechter geen rekening meer zou mogen houden met stukken die wél regelmatig zijn meegedeeld aan de tegenpartij, doch die niet zijn hernomen in de inventaris der stukken gevoegd bij de syntheseconclusie.
5. Artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de gedaagde in hoger beroep te allen tijde incidenteel beroep kan instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep, zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er voor de betekening in berust heeft. De gedaagde kan dus incidenteel beroep aantekenen, ook al (i) heeft hij zelf het vonnis doen betekenen, (ii) is de termijn voor hoger beroep verstreken, en (iii) heeft hij er voor de betekening in berust.
Volgens artikel 748bis van het Gerechtelijk Wetboek nemen de laatste conclusies van een partij de vorm aan van syntheseconclusies, doch onverminderd de toepassing van artikel 748, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek, en behoudens in het geval van conclusies die er slechts toe strekken om een of meer van de in artikel 19, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde maatregelen te verzoeken, een tussengeschil op te werpen dat aan het geding geen einde maakt of te antwoorden op het advies van het Openbaar Ministerie. Voor de toepassing van artikel 780, eerste lid, 3° van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen de syntheseconclusies alle vorige conclusies, en desgevallend de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusies neerlegt. Dit betekent dat het onderwerp van de vordering uitsluitend wordt bepaald door de syntheseconclusie en dat de rechter niet verplicht is om een uitspraak te vellen over een punt van de vordering dat in de syntheseconclusie niet herhaald wordt.
[1] | www.cass.be. |