Article

Actualiteit : Hof van Justitie, C-381/14 en C-385/14, 14/04/2016 (Yousouf Drame Ba/Catalunya Ciaxa SA (Cataluny Banc SA)), R.D.C.-T.B.H., 2017/1, p. 110-111

Hof van Justitie 14 april 2016

Jorge Sales Sinués / Ciaxabank SA

Yousouf Drame Ba / Catalunya Ciaxa SA (Cataluny Banc SA)

Zaken: C-381/14 en C-385/14
BANK- EN KREDIETWEZEN
Hypothecair krediet - Kredietovereenkomst
CONSUMENTENRECHT
Nationaal recht - Consumentenrecht - Kredietovereenkomst - Oneerlijke bedingen


BANQUE ET CRÉDIT
Crédit hypothécaire - Contrat de crédit
DROIT DE LA CONSOMMATION
Droit national - Crédit à la consommation - Contrat de crédit - Clauses abusives


De gevoegde geschillen die aanleiding gaven tot de prejudiciële vraagstelling ontstonden in het kader van een overeenkomst tot novatie van een hypothecaire lening bij een kredietinstelling. Een “bodembeding” in deze overeenkomst voorzag in een ondergrens en een bovengrens voor de nominale jaarrente. De consumenten in dit geding waren van mening dat het “bodembeding” hun door de kredietinstelling werd opgelegd en dat zij het evenwicht tussen de partijen in het nadeel van de consumenten had verstoord. Daartoe stelden de individuele consumenten een vordering tot nietigverklaring van dergelijke “bodembedingen” in.

Een consumentenorganisatie stelde eveneens tegen 72 banken een collectieve vordering in, met als doel een einde te maken aan het gebruik van dergelijke “bodembedingen” in leningsovereenkomsten.

De vraag rees of artikel 7 van richtlijn nr. 93/13 van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [1] zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke een rechter een individuele vordering die door een consument bij hem is ingesteld tot vaststelling dat een beding in een overeenkomst tussen hem en een verkoper oneerlijk is, automatisch moet schorsen in afwachting dat een definitieve beslissing wordt gegeven in een aanhangige collectieve vordering, zonder dat in overweging kan worden genomen of die schorsing relevant is uit het oogpunt van de bescherming van de consument die zich individueel tot de rechter heeft gewend en zonder dat de consument kan besluiten zich los te maken van deze collectieve vordering.

Het Hof van Justitie oordeelde dat dit artikel 7 van richtlijn nr. 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een dergelijke nationale regeling.

Daartoe baseerde het Hof zich op het feit dat een dergelijke situatie afbreuk zou doen aan de doeltreffendheid van de bescherming die richtlijn nr. 93/13 beoogt te bieden, aangezien de mechanismen voor consumentenbescherming waarvan de individuele en de collectieve vorderingen de concrete uitdrukking vormen, verschillen naar doel en naar aard.

[1] Pb.L. 095 van 21 april 1993.