Hof van Justitie 3 december 2015 (Pb.C. 38 van 1 februari 2016)
Quenon K. SPRL / Beobank SA/Metlife Insurance SA
Zaak: C-338/15, ECLI:EU:C:2015:795 |
In het arrest van 3 december 2015 oordeelde het Hof van Justitie over de uitlegging van artikel 17, 2. van richtlijn nr. 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten [1], zoals omgezet in het Belgisch recht door de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst [2] (en zoals in tussentijd opgenomen in Boek X, Titel 1 WER). Het geding betrof een samenwerking tussen een kredietinstelling en een verzekeringsinstelling enerzijds, en een handelsagent van de kredietinstelling en de verzekeringsinstelling anderzijds. Na verloop van tijd werd de samenwerking met de handelsagent eenzijdig en zonder enige opgave van redenen door de kredietinstelling stopgezet, wat omwille van praktische redenen ook tot de stopzetting van de samenwerking tussen de handelsagent en de verzekeringsinstelling leidde. Als gevolg van deze stopzetting verkreeg de handelsagent zowel een opzeggingsvergoeding als een uitwinningsvergoeding van de kredietinstelling.
De handelsagent maakte als gevolg van deze stopzetting een geding aanhangig voor de rechtbank van koophandel te Brussel met het verzoek de kredietinstelling en de verzekeringsinstelling - afzonderlijk of in solidum - te horen veroordelen tot (1) de betaling van een opzeggingsvergoeding en een uitwinningsvergoeding wegens het verbreken van de verzekeringsagentuurovereenkomst, (2) van een bijkomende schadevergoeding en (3) van de provisies met betrekking tot de na het einde van die agentuurovereenkomst gesloten zaken. Deze vordering werd afgewezen, waarop de handelsagent hoger beroep instelde bij het hof van beroep te Brussel, die een prejudiciële beslissing verzocht betreffende de uitlegging van artikel 17, 2. van richtlijn nr. 86/653/EG, zoals omgezet in artikel 20 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (intussen opgenomen in Boek X, Titel 1 WER). Betreffende de prejudiciële vragen besloot het Hof van Justitie dat:
- artikel 17, 2. van richtlijn nr. 86/653/EEG zo moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat de handelsagent bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst zowel recht heeft op een klantenvergoeding van maximaal een jaar beloning als op een bijkomende schadevergoeding, wanneer die klantenvergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig dekt, voor zover een dergelijke regeling er niet toe leidt dat de agent tweemaal een vergoeding ontvangt voor het verlies van de provisies door de stopzetting van die overeenkomst; en
- artikel 17, 2. van richtlijn nr. 86/563/EEG zo moet worden uitgelegd dat voor de toekenning van schadevergoeding niet vereist is dat een aan de principaal toerekenbare fout wordt aangetoond die in oorzakelijk verband staat met de beweerde schade, maar wel dat de beweerde schade verschilt van de door de klantenvergoeding vergoede schade.
[1] | Pb.L. 382 van 31 december 1986. |
[2] | BS 2 juni 1995, p. 15.621. |