Hof van Cassatie 12 mei 2016 [2]
Zaak: C.14.0032.N |
Artikel 1385quinquies Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde, de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid van de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Volgens het Hof van Cassatie is er in de zin van dit artikel, sprake van een “onmogelijkheid” indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom zijn zin als dwangmiddel verliest, dit wil zeggen als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren. Dit is het geval indien het onredelijk zou zijn om van de veroordeelde meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
Indien de voldoening van de hoofdveroordeling afhankelijk is van het verkrijgen van een vergunning van de overheid, levert de weigering tot aflevering van deze vergunning volgens het Hof van Cassatie in beginsel reeds een onmogelijkheid op, tenzij het niet verkrijgen van de vergunning te wijten is aan de nalatigheid van de veroordeelde.
Het Hof vernietigt een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent dat (in beroep) had geweigerd de dwangsom op te heffen die verbeurd was ingevolge een veroordeling tot het rooien van bomen. Voor het rooien van één van de bomen werd de vereiste rooivergunning niet verkregen. De rechtbank had geoordeeld dat niet alle noodzakelijke en redelijkerwijze mogelijke inspanningen werden geleverd, maar volgens het Hof van Cassatie zonder in concreto vast te stellen dat de afwijzing van het verzoek tot het verkrijgen van de rooivergunning aan de veroordeelde partij toe te rekenen was.
[1] | www.cass.be. |