Hof van Cassatie 6 februari 2015
ONDERNEMING - VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST - RECHTSVORDERING
Kruispuntbank van Ondernemingen - Niet-inschrijving - Geldigheidsvereisten overeenkomst - Oorzaak - Rechtmatig belang
De enkele omstandigheid dat een handels- of ambachtsonderneming niet over een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen beschikt, heeft niet tot gevolg dat de door haar gesloten overeenkomsten onrechtmatig zijn en geen grondslag kunnen bieden aan een rechtsvordering (art. 14 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oproeping van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen).
|
ENTREPRISE - OBLIGATIONS CONVENTIONNELLES - ACTION EN JUSTICE
Banque-Carrefour des Entreprises - Non-inscription - Conditions de validité des conventions - Cause - Intérêt légitime
La seule circonstance qu'une entreprise commerciale ou artisanale ne dispose pas d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises, n'a pas pour conséquence que les conventions qu'elle a conclues sont illicites et ne peuvent constituer le fondement d'une action (art. 14 de la loi portant création d'une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets-entreprises agréés et portant diverses dispositions).
|
Vlaamse Investeringsgroep NV in vereffening / Hedera II NV en L.P.
Zet.: E. Dirix (afdelingsvoorzitter als voorzitter), B. Deconinck (afdelingsvoorzitter), A. Smetryns, K. Mestdagh en B. Wylleman (raadsheren) |
OM: A. Van Ingelgem (advocaat-generaal) |
Pl.: Mr. P. Vanlersberghe |
Zaak: C.13.0182.N |
I. | Rechtspleging voor het Hof |
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 2 januari 2013.
Afdelingsvoorzitter B. Deconinck heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal A. Van Ingelgem heeft geconcludeerd.
II. | Cassatiemiddelen |
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.
III. | Beslissing van het Hof |
Beoordeling |
Eerste middel |
1. Krachtens artikel 14 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oproeping van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (hierna KBO-wet), zoals ter zake van toepassing, is een rechtsvordering ingesteld door een handels- of ambachtsonderneming niet ontvankelijk indien het deurwaardersexploot geen melding maakt van het ondernemingsnummer.
Bij gebrek aan deze vermelding verleent de rechtbank uitstel aan de handels- of ambachtsonderneming om haar inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen op de datum van het inleiden van de vordering te bewijzen. Indien de handels- of ambachtsonderneming hierin niet slaagt of indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen, verklaart de rechtbank de vordering van ambtswege onontvankelijk.
Indien de onderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens niet ontvankelijk. De niet-ontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de niet-ontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen.
2. Uit deze bepaling volgt dat de enkele omstandigheid dat een handels- of ambachtsonderneming niet over een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen beschikt, niet tot gevolg heeft dat de door haar gesloten overeenkomsten onrechtmatig zijn en geen grondslag kunnen bieden aan een rechtsvordering.
3. Het middel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.
Tweede middel |
4. Het artikel 1138, 2° Gerechtelijk Wetboek wordt geschonden wanneer uitspraak wordt gedaan over niet gevorderde zaken of er meer werd toegekend dan er gevraagd was.
5. Uit de “vierde, samenvattende” appelconclusie van de verweerders van 13 april 2012 blijkt dat zij de veroordeling vroegen van de eiseres in betaling van de hoofdsom “meer de conventionele interest aan 10% vanaf de factuurdatum, minstens de gerechtelijke interest vanaf de datum van de dagvaarding tot de uiteindelijke beslissing”.
6. De appelrechters die de eiseres veroordelen tot betaling van de hoofdsom meer de aldaar bepaalde moratoire rente “en de gerechtelijke interesten vanaf 2 januari 2008 tot de datum van betaling, dit aan de rentevoet overeenkomstig de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties” schenden voormelde wetsbepaling in zoverre deze interestvoet de wettelijke rentevoet overtreft.
Het middel is in zoverre gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre dit, bij de veroordeling tot betaling van de gerechtelijke interest op de hoofdveroordeling vanaf 2 januari 2008 tot de datum van betaling, deze rente bepaalt aan een hogere rentevoet dan de wettelijke rente.
Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.
Veroordeelt de eiseres tot 2/3 van de kosten.
Veroordeelt de verweerders tot het overige 1/3.
Zegt dat er geen aanleiding bestaat tot verwijzing.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 1.123,29 EUR.
(…)