Article

Rechtbank van koophandel Antwerpen, 17/10/2014, R.D.C.-T.B.H., 2016/6, p. 601-603

Rechtbank van koophandel Antwerpen 17 oktober 2014

VERVOER
Vervoer van goederen over de weg - Nationaal vervoer - CMR-Verdrag - Begrip beschadiging
De schade aan goederen die overbleven in een vrachtwagen nadat dieven een gedeelte van de lading hadden gestolen, staat onbetwistbaar vast van zodra er geen absolute zekerheid bestaat aangaande hun conformiteit of kwaliteit. De minste twijfel maakt ze ongeschikt.
TRANSPORT
Transport de marchandises par route - Transport national - Convention CMR - Notion avarie
L'avarie causée aux marchandises restées dans le camion suite à un vol partiel, est incontestable du moment qu'il n'y a pas une certitude absolue sur leur conformité ou qualité. Le moindre doute les rend inaptes.

Douwe Egberts Retail Belgium BVBA en Indemnity Insurance Company of North America / Schenker NV en B. Schreurs BVBA

Zet.: A. De Kimpe (rechter, kamervoorzitter), R. Van den Broeck en M. Denis (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. W. Van Hemelen loco P. Bettens en F. De Jonge, J. De Coninck loco F. Melis
I. Situering van het geschil

BVBA Douwe Egberts Retail Belgium en Schenker NV sloten op 24 februari 2006 een logistieke samenwerkingsovereenkomst. In uitvoering van deze overeenkomst heeft Douwe Egberts eind april 2011 aan Schenker opdracht gegeven om een partij koffie-, huishoud- en verzorgingsproducten te vervoeren van Willebroek naar Eke met als bestemmeling Makro Food NV. In onderaanneming heeft NV Schreurs het vervoer uitgevoerd.

Vooraleer de goederen konden worden afgeleverd, hebben dieven zich toegang verschaft tot de oplegger die 's nachts onbewaakt was achtergelaten. Een deel van de goederen (5 paletten koffie) werd gestolen.

De schade na expertise werd definitief begroot op een bedrag van 41.860,52 EUR dat als volgt is samengesteld:


Waarde van de gestolen goederen 20.059,53 EUR
Waarde van de onverkoopbare goederen 736,57 EUR
Waarde van de gecontamineerde goederen 19.059,27 EUR
Kosten expertise 2.005,15 EUR

De waarde van de goederen wordt niet betwist, enkel de omvang van de schade. Schenker betwist dat de koffieproducten gecontamineerd zijn en mochten worden vernietigd. Ook wordt betwist dat de expertisekosten voor vergoeding in aanmerking komen. Op 13 maart 2014 werd reeds een deelbetaling uitgevoerd door Schenker voor wat de gestolen en de onverkoopbare goederen betreft, ten belope van 20.796,10 EUR.

(...)

IV. Beoordeling
4.1. De hoedanigheid en het belang van tweede eiser

Volgens Schenker dient de vordering van de vennootschap Indemnity Insurance Company of North America ongegrond te worden verklaard, aangezien niet bewezen wordt dat zij de goederenverzekeraar is van Douwe Egberts en omdat niet wordt aangetoond dat zij Douwe Egberts heeft vergoed.

Uit de voorgelegde subrogatiekwijting blijkt echter dat tweede eiseres aan Douwe Egberts via haar agent, ACE European Group Limited, een bedrag van 38.739,64 EUR heeft betaald als vergoeding voor de schade aan de cargo die door Schenker als hoofdvervoerder en Schreurs als ondervervoerder onder vrachtbrief CMR nr. 60538 S gedateerd 29 april 2011 was vervoerd. In diezelfde subrogatiekwijting krijgt Douwe Egberts de toelating om in rechte een vordering in te stellen ten aanzien van derden.

Uit deze subrogatiekwijting blijkt dan ook dat Indemnity Insurance Company of North America de vereiste hoedanigheid en belang heeft om een vordering in rechte in te stellen.

4.2. De gecontamineerde goederen

Onmiddellijk na het schadegeval werd een expertise georganiseerd. Expertisebureau Cornet & Kinsbergen Survey vertegenwoordigde Schenker en Schreurs. Groenendijk BV trad op als deskundige voor Douwe Egberts.

Tijdens deze expertise werd vastgesteld dat het grootste gedeelte van de koffieproducten ogenschijnlijk in goede staat was maar dat er over de dozen was gelopen en dat diverse dozen waren opengescheurd.

Douwe Egberts heeft besloten om de koffie te vernietigen omdat zij geen enkel risico wilde nemen om de voorschriften inzake voedselveiligheid te overtreden.

Schenker beweert dat deze beslissing onterecht was en dat deze goederen perfect verkoopbaar waren.

Douwe Egberts steunt zich op de artikelen 11.1 tot en met 11.3 van de overeenkomst tussen Douwe Egberts en Schenker van 24 februari 2006 waarin bepaald wordt dat alle goederen in verkoopbare toestand moeten zijn en dat in geval van betwisting hierover, Douwe Egberts het laatste woord heeft. Het is Douwe Egberts die in dit geval zal beslissen wat er met deze producten zal gebeuren. Schenker dient zich bij deze beslissing neer te leggen. Deze bepaling is niet in strijd met het CMR-Verdrag.

De schade werd veroorzaakt tijdens het vervoer en valt dus onder artikel 17 CMR-Verdrag. Het begrip schade wordt daarin niet gedefinieerd. Partijen kunnen derhalve perfect overeenkomen wat zij verstaan onder schade.

In casu zijn de partijen overeengekomen, gezien de bijzonder delicate aard van de goederen (met name voedingsmiddelen), dat Douwe Egberts de discretionaire beslissingsmacht heeft om te bepalen of de beschadigde goederen hun economische waarde hebben verloren.

Voor voedingsmiddelen gelden immers strenge regels zodat niet het minste risico kan worden genomen wanneer deze op de markt worden gebracht.

De niet gestolen en in de trailer achtergebleven goederen werden na inspectie en controle door Douwe Egberts afgewezen wegens voetstappen op de verpakking en beschadigingen aangebracht door derden. Douwe Egberts was daartoe gerechtigd conform artikel 11 van de overeenkomst en Schenker toont niet aan dat deze beslissing rechtsmisbruik vormt.

De onzekerheid over de veiligheid en het risico dat de goederen ongeschikt zijn voor menselijke consumptie hebben Douwe Egberts ertoe aangezet om de goederen niet op de markt te brengen en als totaal beschadigd te beschouwen.

De schade staat onbetwistbaar vast aangezien het hier een lading voedingsmiddelen betreft die niet langer voor gebruik vatbaar is en als verloren moeten worden beschouwd van zodra er geen absolute zekerheid bestaat aangaande hun conformiteit of kwaliteit; de minste twijfel maakt ze ongeschikt.

Wanneer derhalve, zoals in casu, de normen en eisen inzake hygiëne niet voor 100% kunnen gegarandeerd worden, houdt ieder gebruik of verdere behandeling van deze goederen een ongeoorloofd risico in, zodat de gehele lading, gelet op de noodzakelijke waarborgen inzake volksgezondheid en voedselveiligheid, als een totaal verlies dient te worden beschouwd.

Schenker beweert ook dat zij van de beslissing om deze goederen te vernietigen niet op de hoogte was en dat er geen tegensprekelijke expertise is georganiseerd. Nochtans ligt er correspondentie voor die dateert van vóór de vernietiging van de goederen waarin het standpunt van Douwe Egberts aan Schenker werd meegedeeld. Bovendien waren de goederen opgeslagen bij Schenker en had deze laatste ruimschoots de gelegenheid om aan te dringen op de nodige vaststellingen. Schenker diende redelijkerwijze op de hoogte te zijn van het feit dat deze goederen door Douwe Egberts werden weggehaald voor vernietiging. Als zij het daar niet mee eens was, had zij vóór de vernietiging de nodige vaststellingen moeten doen. De expert van Schenker heeft geprotesteerd tegen het feit dat de goederen gecontamineerd waren en dienden vernietigd te worden in een brief die bijna één jaar na de feiten, met name op 7 februari 2012 werd verstuurd. Omwille van de laattijdigheid van dit protest - meerdere maanden na de vernietiging - komt dit niet geloofwaardig over.

De beslissing om de goederen te vernietigen, is rechtmatig en de daaruit voortvloeiende schade dient door Schenker te worden vergoed.

4.3. De expertisekosten

Douwe Egberts heeft een expert aangesteld om de schade te begroten. Nu niet wordt aangetoond dat deze expertise nuttig of nodig was voor het bepalen van de schade dient deze vordering te worden afgewezen.

4.4. Vergoedende interesten en gerechtelijke interesten

Conform artikel 27 CMR beginnen de vergoedende interesten te lopen vanaf de datum van de schriftelijke vordering. In tegenstelling tot wat verweerster voorhoudt, dateert de eerste ingebrekestelling van 4 mei 2011.

De ontvangst van de factuur van 4 mei 2011 wordt evenwel betwist. Bovendien argumenteert Schenker dat deze factuur niet als een schriftelijke vordering in de zin van artikel 27 van het CMR-Verdrag kan beschouwd worden. Aangezien er e-mailcorrespondentie voorligt van dezelfde periode (...) waarin dezelfde aanspraken worden geformuleerd als in de factuur van 4 mei 2011, kan deze factuur, in samenhang met deze correspondentie wel degelijk als een schriftelijke vordering worden beschouwd, zodat de door eisers aangehaalde vertrekdatum van 4 mei 2011 toepasselijk is.

4.5. Toerekening van de deelbetaling

Volgens Schenker dient de deelbetaling die op 13 maart 2014 werd uitgevoerd aangerekend te worden op de hoofdsom en dan pas op de interesten en in geen geval op de interesten van de betwiste vordering, aangezien deze deelbetaling betrekking had op niet-betwiste schade.

Douwe Egberts argumenteert daarentegen dat deze deelbetaling dient aangerekend te worden op de interesten overeenkomstig artikel 1254 BW.

Artikel 1254 BW bepaalt dat de schuldenaar van een schuld die interest geeft zonder de toestemming van de schuldeiser zijn betaling eerst dient toe te rekenen op het kapitaal. De betaling die op het kapitaal en de interesten gedaan wordt, maar waarmee de gehele schuld niet is gekweten, wordt in de eerste plaats op de interesten toegerekend.

Aangezien het hier echter specifiek gaat om de uitvoering van een deelbetaling met betrekking tot een niet-betwist deel van de vordering, dient dit bedrag in afwijking van artikel 1254 BW te worden aangerekend op dit niet-betwist deel.

4.6. Beperking van de aansprakelijkheid

Luidens artikel 23, 1. CMR-Verdrag is de schadevergoeding beperkt tot de waarde van de goederen bij inontvangstname van de goederen. Hiervoor bestaat in casu geen betwisting.

Verweerder merkt evenwel terecht op dat deze vergoeding bovendien dient beperkt te worden tot maximum 8,33 speciale trekkingsrechten per ontbrekende kilogram brutogewicht. De toegekende vergoeding dient derhalve aan deze maximumgrens te worden onderworpen. Verweerster staaft echter haar bewering niet. Derhalve is er in casu geen enkele reden om aan te nemen dat deze maximumgrens zou overschreden worden door de toegekende schadevergoeding. Evenmin is de toegekende schadevergoeding in strijd met een andere bepaling van het CMR-Verdrag. (...)


Note / Noot

Zie noot Jan Haentjens in dit nummer onder Gent 1 juni 2015, p. 570.