Article

Hof van beroep Brussel, 16/06/2015, R.D.C.-T.B.H., 2016/5, p. 473-475

Hof van beroep Brussel 16 juni 2015

VENNOOTSCHAPPEN
Vennootschap onder firma - Hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten onder firma - Vertegenwoordiging van vennoten in een gerechtelijke procedure tegen vennootschap
De vennoten onder firma zijn hoofdelijk aansprakelijk voor alle verbintenissen van de vennootschap overeenkomstig artikel 204 van het Wetboek van Vennootschappen. Een handeling die wordt toegerekend aan de vennootschap, wordt tegelijkertijd toegerekend aan de vennoten onder firma en de verbintenissen van de vennootschap zijn ook altijd verbintenissen van elk van de vennoten. De vennoot is niet gehouden als borg voor de schulden van de vennootschap maar is zelf schuldenaar.
De hoofdelijke aansprakelijkheid brengt met zich mee dat een vonnis uitgesproken ten aanzien van een vennootschap onder firma gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de vennoten onder firma. De vertegenwoordiger van de vennootschap onder firma vertegenwoordigt ieder van de vennoten. Aangezien de vennoten onder firma vertegenwoordigd zijn in de procedure door de vertegenwoordiger van de vennootschap, kunnen zij geen derdenverzet instellen tegen een veroordeling van de vennootschap. Het feit dat de vennootschap bij verstek werd veroordeeld is van geen belang, gezien een beslissing van de vennootschap om verstek te laten gaan, geldt als een beslissing van de vennoten zelf. Het feit dat de vennoot beweert dat hij niet langer aandeelhouder was op het moment dat de proceshandelingen tegen de vennootschap werden gesteld, hoewel deze overdracht toen nog niet was gepubliceerd, is evenmin pertinent gezien enkel de datum van publicatie de overdracht van de aandelen tegenwerpelijk maakt aan derden, en dus aan de appellanten.
SOCIÉTÉS
Société en nom collectif - Responsabilité solidaire des associés en nom collectif - Représentation des associés lors d'une procédure judiciaire contre la société
Les associés en nom collectif sont solidaires pour tous les engagements de la société en vertu de l'article 204 du Code des sociétés. Un acte imputé à la société est également imputé aux associés en nom collectif et les engagements de la société constituent toujours les engagements de chacun des associés. L'associé n'est pas tenu en tant que caution des dettes de la société mais en est personnellement débiteur.
La solidarité implique que le jugement condamnant une société en nom collectif a autorité de chose jugée envers les associés en nom collectif. Le représentant de la société en nom collectif représente chacun des associés. Comme les associés en nom collectif sont représentés dans la procédure par le représentant de la société, ils ne peuvent pas faire tierce opposition contre le jugement condamnant la société. Le fait que le jugement ait été rendu par défaut contre la société n'a pas d'importance, dans la mesure où la décision de la société de ne pas comparaître est considérée comme étant également celle des associés. La circonstance que l'associé prétend qu'il n'était plus associé au moment de la procédure contre la société, bien que la cession n'était pas encore publiée, n'est pas non plus pertinente puisque seule la date de publication rend la cession des parts opposable aux tiers, et donc aux appelants.

Vander Elst NV en Napton BVBA / F.G. - mede inzake: L. Jordens, advocaat, curator faillissement van de BVBA AG Construct en J. Mommaers, advocaat, curator faillissement VOF Geel Construct

Zet.: C. Van Santvliet (raadsheer)
Pl.: Mrs. E. Krott loco P. Sculier en J. Van Der Mast, V. Woronoff
Zaak: 2013/AR/2578

Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis d.d. 24 oktober 2013 dat door de rechtbank van koophandel te Brussel werd uitgesproken.

Er wordt geen akte van betekening voorgelegd.

Het verzoekschrift tot hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig neergelegd op de griffie van het hof op 28 november 2013.

De advocaten van partijen werden gehoord op de openbare terechtzitting van 1 juni 2015.

I. Relevante feiten

1. Op 23 november 2010 heeft de heer F.G., samen met de heren R.W. en K.D.R., de VOF Geel Construct opgericht.

2. Op 11 mei 2012 werd de VOF Geel Construct door de rechtbank van koophandel te Brussel veroordeeld tot betaling aan appellanten van een provisioneel bedrag van 150.000 EUR in hoofdsom, in afwachting van de definitieve schadebegroting door een deskundige. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dit vonnis van 11 mei 2012 werd aan de VOF Geel Construct betekend met bevel tot betaling op 15 juni 2012. Tegen dit vonnis werd geen verzet, noch hoger beroep ingesteld binnen de daartoe voorziene termijn, zodat dit vonnis definitief is geworden.

3. Op 12 oktober 2012 dagvaardden appellanten de heer F.G. en de twee andere vennoten van de VOF Geel Construct voor de rechtbank van koophandel te Mechelen teneinde ook ten aanzien van de individuele vennoten van de VOF een uitvoerbare titel te bekomen naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel van 11 mei 2012. Deze zaak is, in afwachting van een definitieve uitspraak omtrent het huidige derdenverzet, naar de rol verzonden. Bij tussenvonnis van 16 januari 2014 heeft voormelde rechtbank wel reeds geoordeeld dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.

4. In de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van 24 oktober 2012 werd bekendgemaakt dat de heer W. de participatie van de heer G. in de VOF Geel Construct heeft overgenomen.

5. Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Leuven d.d. 15 november 2012 werden de VOF Geel Construct, de heer R.W. en de heer K.D.R., op hun eigen aangifte, failliet verklaard.

De aangiftes van schuldvordering van appellanten in voormelde faillissementen werden door de curatoren van de VOF Geel Construct, R.W. en K.D.R. aanvaard voor de door de rechtbank provisioneel bepaalde bedragen.

Als gevolg hiervan zijn de vorderingen van appellanten ten aanzien van de heren W. en D.R. hangende voor de rechtbank van koophandel te Mechelen zonder voorwerp geworden (toepassing art. 63bis faillissementswet).

Ten aanzien van de heer F.G. volharden appellanten in hun vordering. De heer G. heeft zelf een vordering tot vrijwaring ingesteld tegen de heren W. en D.R.

II. Voorwerp van het hoger beroep

6. De heer F.G. tekende tegen het vonnis van 11 mei 2012 derdenverzet aan. Hij verzocht zijn derdenverzet ontvankelijk te verklaren en de grond van de zaak te verzenden naar de bijzondere rol met het oog op de instaatstelling.

7. In het bestreden vonnis d.d. 24 oktober 2013 wordt het derdenverzet ontvankelijk verklaard en wordt de zaak voor verdere instaatstelling naar de rol verzonden.

8. In graad van hoger beroep vorderen appellanten het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende,

- het derdenverzet onontvankelijk te verklaren;

- ondergeschikt, de vorderingen van de heer F.G. ongegrond te verklaren;

- de heer F.G. te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, waaronder de rechtsplegingsvergoeding, voor beide aanleggen begroot op het basisbedrag van 5.500 EUR.

9. De heer F.G. verzoekt het hoger beroep van appellanten ontvankelijk doch ongegrond te verklaren. Hij vraagt de zaak terug te zenden naar de eerste rechter voor afhandeling van de grond van de zaak en appellanten te veroordelen in de kosten van het geding, begroot in hoofde van de heer G. op een rechtsplegingsvergoeding van 1.320 EUR.

III. Beoordeling

10. Met reden voeren appellanten aan dat het derdenverzet van de heer G. in het bestreden vonnis ten onrechte ontvankelijk wordt verklaard.

11. Artikel 204 W.Venn. bepaalt dat de vennoten onder firma hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle verbintenissen van de vennootschap.

De toerekening van een handeling aan de VOF impliceert tegelijkertijd de toerekening van deze handeling aan de vennoten. Daarom is de VOF een onvolkomen rechtspersoon: indien de VOF optreedt, is het alsof de gezamenlijke vennoten zelf handelen. De vertegenwoordiger van de VOF vertegenwoordigt meteen ook de vennoten zelf. De vennoot is niet gehouden als een borg maar is zelf schuldenaar van een vennootschapsschuld. De verbintenissen van de VOF zijn ook altijd verbintenissen van elk van de vennoten (J. Vananroye, “Het lot van de (werkende) vennoten bij het faillissement van een VOF of Comm.V.” (noot onder Cass. 19 december 2008), RW 2008-09, 1429).

Dit brengt met zich mee dat een vonnis uitgesproken ten aanzien van een VOF gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de vennoten. De vertegenwoordiger in het geding van de VOF is ook de vertegenwoordiger van ieder van de vennoten. Zodra een veroordeling is uitgesproken tegen de vennootschap, kunnen de vennoten dan ook niet langer ten gronde aanvoeren dat zij niet zouden gehouden zijn tot deze vennootschapsschuld (J. Vananroye, o.c., 1429).

Aangezien vertegenwoordigde personen geen derdenverzet kunnen aantekenen tegen het vonnis waarin zij vertegenwoordigd waren (art. 1122, 4° Ger.W.), kunnen de vennoten van een VOF geen derdenverzet instellen tegen een veroordeling van de VOF (Cass. 15 december 1938, Pas. 1938, I, p. 383, BJ 1939, 85, noot L.S.). Zij zijn immers geen derden ten aanzien van dit vonnis.

In het bestreden vonnis wordt met miskenning van deze rechtsregels geoordeeld dat het derdenverzet van de heer G. ontvankelijk is.

12. De heer G. roept in dat deze regels in voorliggend geval niet van toepassing zijn omdat de VOF Geel Construct bij verstek werd veroordeeld: er was niemand vertegenwoordigd, dus ook de vennoten niet. Bovendien waren appellanten van in den beginne op de hoogte dat de maatschappelijke zetel van de VOF Geel Construct was gevestigd in een krot waar niemand aan te treffen was. De heer G. meent dat zijn rechten van verdediging worden geschonden wanneer hij verhinderd wordt op te komen tegen een verstekvonnis dat werd geveld ten aanzien van de VOF Geel Construct. Dit is volgens hem eveneens strijdig met artikel 6, 1. EVRM.

Terecht voeren appellanten aan dat de heer G. zijn eigen malafide handelingen alsook die van zijn vennootschap en medevennoten niet kan inroepen om te stellen dat zijn rechten van verdediging en zijn recht op een eerlijk proces zijn geschonden. Dat de maatschappelijke zetel gevestigd was in een krot waar niemand te bereiken was, was hun eigen beslissing zodat zij daarvan nu zelf de nadelige gevolgen moeten dragen.

Daarnaast geldt een beslissing van de VOF om verstek te laten gaan, als een beslissing van de vennoten zelf. Hetzelfde geldt voor de beslissing om niet tijdig een rechtsmiddel (verzet of hoger beroep) in te stellen tegen het vonnis van 11 mei 2012.

13. Evenmin zijn de genoemde regels in strijd met artikel 203 W.Venn.

Dit artikel bepaalt enkel dat vennoten in een VOF niet persoonlijk kunnen worden veroordeeld op grond van verbintenissen van de vennootschap zolang deze zelf niet is veroordeeld.

In voorliggend geval is de VOF veroordeeld.

De vordering die appellanten hebben ingesteld tegen de heer G. en de twee andere vennoten voor de rechtbank van koophandel te Mechelen, na de veroordeling van de VOF, is eerder een vordering tot bindendverklaring van het vonnis van 11 mei 2012. De vennoten kunnen na de veroordeling van de vennootschap de gegrondheid van de vordering tegen hen persoonlijk van deze vennootschapsschuld niet meer betwisten (J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Kalmthout, Biblo, 2014, p. 349, nr. 549).

14. De heer G. werpt voorts op dat hij sedert 30 november 2010 geen vennoot meer is van de VOF Geel Construct. Hij zou bijgevolg slechts één week vennoot van de VOF zijn geweest.

Ook dit middel brengt geen soelaas.

Ten eerste wordt de vaste datum van deze overdracht van participatie niet geleverd.

Ten tweede is deze overdracht van participatie slechts tegenwerpelijk aan derden, waaronder appellanten, vanaf 24 oktober 2012 (datum publicatie in het BS). Alle verbintenissen van de VOF Geel Construct die vóór 24 oktober 2012 werden aangegaan, zijn toerekenbaar aan de heer G. Hetzelfde geldt voor alle proceshandelingen door of tegen de VOF van vóór 24 oktober 2012. Uit de artikelen 204 en 209 W.Venn. volgt immers dat vennoten onder firma die hun deelneming hebben overgedragen, hoofdelijk aansprakelijk blijven voor alle verbintenissen van de vennootschap die vóór de overdracht zijn aangegaan (Cass. 7 november 2013, www.juridat.be).

Het gevolg is dat de heer G. op het moment van de veroordeling van de VOF Geel Construct op 11 mei 2012 in zijn hoedanigheid van de vennoot-oprichter van deze VOF wel degelijk vertegenwoordigd was voor de rechtbank van koophandel te Brussel.

15. De uitweiding van de heer G. over de algemene regels inzake hoedanigheid en belang (art. 17 en 18 Ger.W.) zijn niet ter zake dienend.

De vraag is immers of de heer G. ten aanzien van het vonnis d.d. 11 mei 2012 een derde is in de zin van artikel 1122 Ger.W. Dit is niet het geval.

16. Alle overige door de heer G. ingeroepen feitelijke elementen, argumenten en middelen zijn niet ter zake dienend en wegen in ieder geval niet op tegen hetgeen hiervoor door het hof werd overwogen.

17. Het hoger beroep van appellanten is bijgevolg gegrond. Het bestreden vonnis dient te worden hervormd en het derdenverzet van de heer G. is onontvankelijk.

Om deze redenen:

Het hof, rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond,

Vernietigt het bestreden vonnis,

Opnieuw beslissend,

Verklaart het derdenverzet van de heer G. onontvankelijk,

Veroordeelt de heer G. in de kosten van beide aanleggen, vastgesteld in hoofde van de heer G. op 498,44 EUR en 216,36 EUR en in hoofde van appellanten op 210 EUR,

Veroordeelt de heer G. tot de betaling aan appellanten van een rechtsplegingsvergoeding van 5.500 EUR voor de procedure in eerste aanleg en van 5.500 EUR voor de procedure in graad van hoger beroep.