Article

“Bike along, nothing to see here” – Hof van Justitie lokaliseert locus acti bij productaansprakelijkheid op de plaats waar het gebrekkige goed vervaardigd werd, R.D.C.-T.B.H., 2016/1, p. 81-85

EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Verordening EG nr. 44/2001 van 22 december 2000 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Bevoegdheid - Artikel 5, 3.
In het geannoteerde arrest Kainz spreekt het Hof van Justitie zich uit over de interpretatie van artikel 5, 3. van de Brussel I-Verordening (nu art. 7, 2. van de Brussel Ibis-Verordening) in het kader van productaansprakelijkheid. Meer in het bijzonder moest het Hof oordelen over de invulling van de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt. De Gemeenschapsrechter stelt dat onder de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt, de plaats waar het product vervaardigd is begrepen moet worden.
DROIT JUDICIAIRE EUROPÉEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Règlement CE n° 44/2001 du 22 décembre 2000 - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Compétence - Article 5, 3.
Dans l'affaire Kainz, la Cour de justice de l'Union européenne a rendu un arrêt sur la demande de décision préjudicielle portant sur l'interprétation de l'article 5, 3., du Règlement Bruxelles I (actuellement l'art. 7, 2., du Règlement Bruxelles Ibis) relatif à la responsabilité du fait des produits défectueux. La Cour a décidé que l'article 5, 3., doit être interprété en ce sens que, en cas de mise en cause de la responsabilité d'un fabricant du fait d'un produit défectueux, le lieu de l'événement causal à l'origine du dommage est le lieu de fabrication du produit en cause.
“Bike along, nothing to see here” - Hof van Justitie lokaliseert locus acti bij productaansprakelijkheid op de plaats waar het gebrekkige goed vervaardigd werd
Cedric Vanleenhove [1] et Jan De Bruyne [2]
1. Inleiding

In het geannoteerde arrest spreekt het Hof van Justitie zich uit over de interpretatie van artikel 5, 3. van de Brussel I-Verordening [3] (nu art. 7, 2. van de Brussel Ibis Verordening [4]) in het kader van productaansprakelijkheid. Meer in het bijzonder moest het Hof oordelen over de invulling van de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt.

In de zaak komende van het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof vorderde Andreas Kainz een schadevergoeding van de Duitse fietsfabrikant Pantherwerke AG. Kainz kocht in Oostenrijk een fiets die geproduceerd was door het in Duitsland gevestigde bedrijf. Tijdens een fietstocht in Duitsland kwam Kainz echter ten val en raakte daarbij zwaargewond. Kainz voerde aan dat de val veroorzaakt was door een gebrek aan de fiets. Hij stelde daarom een vordering in tegen de Duitse fietsenfabrikant voor het Oostenrijkse Landgericht te Salzburg. Kainz voerde aan dat de Oostenrijkse rechtbanken bevoegd waren onder artikel 5, 3. Brussel I-Verordening omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis in Oostenrijk plaatsgevonden had. De fiets werd immers in Oostenrijk op de markt gebracht en daar door de eindgebruiker gekocht. Nadat de feitenrechters in eerste aanleg en beroep besloten dat de Oostenrijkse rechtbanken geen bevoegdheid konden opnemen, kwam de zaak uiteindelijk bij het Oberste Gerichtshof. Teneinde het geschil te kunnen beslechten, riep het Oostenrijkse Hooggerechtshof de hulp in van het Hof van Justitie. De Gemeenschapsrechter stelt dat onder de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt de plaats waar het product vervaardigd is begrepen moet worden. De Oostenrijkse gerechten zijn bijgevolg niet internationaal bevoegd om over de zaak te oordelen.

Met de uitspraak in Kainz breidt het Hof van Justitie zijn reeds rijke rechtspraak met betrekking tot de interpretatie en toepassing van artikel 5, 3. verder uit. Om de inhoud van de geannoteerde uitspraak adequaat toe te lichten, werpt deze noot eerst een korte blik op de voorgaande rechtspraak onder artikel 5, 3. van de Brussel I-Verordening (2.). Vervolgens neemt de bijdrage het arrest Kainz onder de loep, met bijzondere aandacht voor de grondslagen en de gevolgen van de beslissing (3.).

2. Bevoegdheidsgronden onder Brussel I-Verordening inzake productaansprakelijkheid
2.1. Algemene bevoegdheidsgrond

De Brussel I-Verordening regelt de bevoegdheid van gerechten van EU-lidstaten in burgerlijke en handelszaken. De hoofdregel in artikel 2 (nu art. 4 van de Brussel Ibis Verordening) stelt dat de bevoegde rechter die is van de lidstaat waar de verweerder zijn/haar woonplaats heeft, ongeacht zijn/haar nationaliteit (het forum rei). De woonplaats wordt overeenkomstig artikel 59 (nu art. 62 van de Brussel Ibis-Verordening) vastgesteld aan de hand van de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte rechtbank. De woonplaats van rechtspersonen of vennootschappen wordt ingevolge artikel 60 (nu art. 63 van de Brussel Ibis-Verordening) bepaald op grond van de plaats waar zich hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging bevindt. Naast deze algemene bevoegdheidsgrond bevatten zowel de Brussel I- als de Brussel Ibis-Verordeningen nog een aantal bijkomende fora, onder andere voor de onrechtmatige daad in respectievelijk de artikelen 5, 3. en 7, 2.

2.2. Internationale bevoegdheid voor vorderingen uit onrechtmatige daad

De bevoegdheidsgrond in artikel 5, 3. Brussel I-Verordening vormt een afwijking op het algemene forum rei van artikel 2. De bepaling leest als volgt: “Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: […] 3) ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.” Artikel 5, 3. biedt aldus een bijkomend forum bij onrechtmatige daad (A.) in geval de verweerder woonplaats heeft binnen de EU (B.) en het schadebrengende feit eveneens in een lidstaat gelokaliseerd is (C.). De bevoegdheidsgrond in artikel 5, 3. is gebaseerd op de nauwe band tussen de vordering en het aangezochte gerecht. De doelstellingen van een goede rechtsbedeling en de nuttige procesinrichting waarnaar de Brussel I-Verordening streeft, worden op die manier bevorderd [5].

A. Verbintenis uit onrechtmatige daad

Voor de toepassing van artikel 5, 3. Brussel I-Verordening moet er sprake zijn van een verbintenis uit onrechtmatige daad. Het begrip verbintenis uit onrechtmatige daad moet als een autonoom begrip beschouwd worden, waaronder elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, 1. Brussel I-Verordening (nu art. 7, 1. van de Brussel Ibis-Verordening). Een gerecht dat op grond van artikel 5, 3. Brussel I-Verordening bevoegd is om kennis te nemen van het onderdeel van een vordering dat op een onrechtmatige daad is gebaseerd, is niet bevoegd om kennis te nemen van de onderdelen van de vordering die een andere grondslag hebben dan onrechtmatige daad [6].

B. Vereiste van woonplaats op het grondgebied van een lidstaat

Daarnaast is vereist dat de verweerder woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Unie. Het Hof van Justitie heeft zich hierbij klaarblijkelijk soepel opgesteld. Volgens het Hof staat artikel 4, 1. Brussel I-Verordening (nu art. 6, 1. van de Brussel Ibis Verordening) niet in de weg aan de toepassing van artikel 5, 3. op een vordering wegens het beheer van een website tegen een verweerder die vermoedelijk burger van de Unie is, maar die op een onbekende plaats verblijft, indien het aangezochte gerecht niet over afdoende aanwijzingen beschikt die de conclusie wettigen dat die verweerder daadwerkelijk buiten het grondgebied van de Unie woont [7].

C. “Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen”

Artikel 5, 3. bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat voor de gerechten van de “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” opgeroepen kan worden. Aangezien de verordening geen verdere uitleg over dit begrip verschaft, heeft het Hof van Justitie arrest na arrest de precieze inhoud hiervan vormgegeven.

Reeds in zijn arrest Bier voerde het Hof van Justitie een dubbel forum in voor schade uit onrechtmatige daad. Ingeval de plaats waar zich een feit heeft voorgedaan dat een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan meebrengen en de plaats waar door dit feit schade is ontstaan niet samenvallen, moet de uitdrukking “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in artikel 5, 3. aldus worden verstaan dat zowel de plaats waar de schade is ingetreden (locus damni - Erfolgsort), als de plaats van de veroorzakende gebeurtenis (locus acti - Handlungsort) is bedoeld. Hieruit volgt dat de verweerder ter keuze van de verzoeker kan worden opgeroepen voor de rechter hetzij van de plaats waar de schade is ingetreden, hetzij van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt [8].

Voor wat loutere vermogensschade [9] en onrechtmatige publicaties [10] betreft, heeft het Hof van Justitie verdere nuances aangebracht. Aangezien het in het geannoteerde arrest echter om een geval van fysieke schade gaat, zijn die jurisprudentiële verfijningen voor deze noot irrelevant.

3. Een analyse van het arrest Kainz

Ook eiser Andreas Kainz had in de geannoteerde zaak de keuze tussen het forum van de schade of het forum van de schadeverwekkende handeling. Uiteraard poogde Kainz om het proces in zijn eigen woonstaat (Oostenrijk) te voeren. De Rome II-Verordening verwijst inzake productaansprakelijkheid naar het recht van het land van de gewone verblijfplaats van de schadelijder, indien het product in dat land op de markt gebracht is (art. 5, 1., a)). Indien de Oostenrijkse rechter bevoegdheid kan opnemen, leidt dit tot een situatie van Gleichlauf (de rechter past zijn forumrecht toe). Aangezien zijn fietsongeval toevallig in Duitsland plaatsvond, bood de locus damni hem in dat opzicht echter geen soelaas [11]. Om die reden bleef voor de eiser enkel de mogelijkheid van de locus acti over. Kainz argumenteerde daarom dat de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis in Oostenrijk ligt omdat de gebrekkige fiets in dat land in het verkeer is gebracht. De fiets werd daar immers in de vorm van een commerciële verkoop ter beschikking van de eindgebruiker gesteld.

De zienswijze van Kainz ter interpretatie van de locus acti in dit geval was niet de enige optie. De verwijzende rechter had in de prejudiciële vraag reeds drie mogelijkheden aangehaald: de plaats waar de producent van de fiets gevestigd is (Duitsland), de plaats waar het product op de markt werd gebracht (Oostenrijk) en tot slot de plaats waar het product werd gekocht (Oostenrijk). Het Hof besloot uiteindelijk dat de plaats waar het product vervaardigd werd de plaats is van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt.

Vooreerst herinnert het Hof aan het arrest Zuid-Chemie. Het Nederlandse bedrijf Zuid-Chemie BV haalde bij het Belgische Philippo's Mineralenfabriek NV een product genaamd “micromix” op. Dit laatste had het Nederlandse Zuid-Chemie nodig voor de vervaardiging van kunstmest. Het door Philippo's geproduceerde goedje was echter verontreinigd waardoor de kunstmest van Zuid-Chemie niet of minder bruikbaar werd. Partijen discussieerden over de locus damni maar twistten echter niet over de locus acti. Aangezien de verontreinigde micromix in de fabriek van Philippo's in Essen (België) vervaardigd was, had de schadeveroorzakende gebeurtenis zich daar voorgedaan [12]. In haar uitspraak poneerde de Gemeenschapsrechter dat de locus acti bij productaansprakelijkheid gesitueerd is op de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd [13], [14]. Het Hof in Kainz preciseert dat dit feit zich in beginsel voltrekt op de plek waar het betrokken product vervaardigd is [15].

Het Hof vindt die uitkomst gerechtvaardigd aangezien artikel 5, 3. steunt op een bijzonder nauwe band tussen de vordering en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De toekenning van bevoegdheid aan de gerechten van de plaats van de vervaardiging van het gebrekkige product bevordert immers een nuttige procesinrichting en een goede rechtsbedeling (in het bijzonder wat de bewijsvoering inzake de vaststelling van het gebrek betreft) [16] gezien de geringe afstand tussen het gerecht en de plaats van beschadiging van het product [17].

Voorts draagt de toewijzing van bevoegdheid aan de rechters van de plaats van vervaardiging bij aan de doelstelling van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels [18]. Zowel eiser als verweerder kunnen er redelijkerwijze van uitgaan dat dit gerecht het best in staat zal zijn om een geschil af te doen dat betrekking heeft op een gebrek van het betrokken product [19].

Het Hof verwierp het door de eiser aangevoerde argument dat de bijzondere bevoegdheidsgrond voor onrechtmatige daad, naast de doelstelling van een goede rechtsbedeling, ook rekening houdt met het belang van de benadeelde persoon om zijn vordering te kunnen instellen bij een gerecht van de lidstaat waar hij woonplaats heeft (een zogenaamd forum actoris[20]. Het Hof van Justitie stelde in Folien Fischer reeds dat artikel 5, 3. Brussel I-Verordening er net niet op gericht is om de zwakste partij een betere bescherming te beiden [21]. Bovendien leidt de door Kainz gesuggereerde interpretatie van de locus acti niet in alle gevallen naar de gerechten van de woonplaats van de verzoeker aangezien de plaats waar het product aan de eindgebruiker of aan de wederverkoper is afgegeven zich elders kan bevinden [22].

Kainz moet zijn vordering dus noodgedwongen in Duitsland brengen aangezien de toepassing van het dubbel forum van artikel 5, 3. bevoegdheid aan de Duitse gerechten toekent. Het Hof wijst erop dat dergelijke interpretatie aansluit bij het basisprincipe van de Brussel I-Verordening, met name bevoegdheid voor de rechters van de woonplaats van de verweerder (forum rei[23]. De benadering van het Hof sluit ook aan bij zijn rechtspraak in Shevill waar geoordeeld werd dat in het geval van belediging door middel van een op het grondgebied van meerdere lidstaten verspreid artikel in de pers, het Handlungsort enkel de plaats kan zijn waar de uitgever van de publicatie is gevestigd, voor zover dit de plaats is waar het schadebrengende feit zijn oorsprong vindt en vanwaar de belediging is geuit en in omloop is gebracht [24].

Ten slotte spreekt het Hof zich in Kainz uit over de relatie tussen de Brussel I-Verordening en de Rome II-Verordening. Kainz had voor zijn zienswijze inspiratie geput uit de Rome II-Verordening die, zoals reeds gesteld, het Oostenrijks recht van toepassing verklaart omdat de fiets daar op de markt werd gebracht. Het Hof van Justitie bevestigt dat het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de Rome II-Verordening inderdaad moeten stroken met de Brussel I-Verordening (zie considerans 7 van de eerstgenoemde verordening). Deze samenhang betekent echter niet dat de bepalingen van de Brussel I-Verordening uitgelegd moeten worden tegen de achtergrond van de bepalingen van de Rome II-Verordening. Die nagestreefde samenhang kan niet tot gevolg hebben dat de Brussel I-Verordening geïnterpreteerd wordt op een manier die niet met het stelsel en de doelstellingen van die verordening strookt [25]. Het Hof verwerpt dus - opnieuw [26] en o.i. terecht - de gesuggereerde link tussen het toepasselijk recht en de internationale bevoegdheid. Het feit dat het geschil onderworpen is aan het Oostenrijks recht (conform art. 5, 1., a) Rome II-Verordening, dat verwijst naar het recht van het land van de gewone verblijfplaats van de schadelijder, indien het product in dat land op de markt gebracht is) beïnvloedt de bevoegdheidsvraag onder de Brussel I-Verordening niet.

4. Besluit

Het Kainz-arrest brengt geen aardverschuiving in de rechtspraak rond artikel 5, 3. Brussel I-Verordening teweeg. De beslissing leert wel het volgende: in de weinige gevallen waarin de plaats van de schade veroorzaakt door het gebrekkige product niet in de woonstaat van het slachtoffer ligt, heeft deze laatste geen mogelijkheid om in zijn thuisland te procederen. Zowel het forum rei als de locus acti wijzen immers naar de lidstaat van de verweerder. Voor een consument kan een contractuele vordering tegen een eventuele tussenpersoon, op basis van het forum actoris in artikel 16, 1. Brussel I-Verordening (nu art. 18, 1. van de Brussel Ibis-Verordening) dan een uitweg bieden [27]. De uitspraak in Zuid-Chemie verzacht de gevolgen voor de schadelijder echter enigszins aangezien voor de locus damni niet de plaats van levering (die eventueel in het buitenland kan liggen) doorslaggevend is, maar wel de plaats waar de schade uit het normale gebruik van het product ontstaan is (meestal het thuisland van het slachtoffer).

[1] Doctor-assistent vakgroep Metajuridica, Privaat Recht en Ondernemingsrecht, UGent.
[2] Assistent Rechtsvergelijking vakgroep Metajuridica, Privaat Recht en Ondernemingsrecht, UGent.
[3] Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.L. 12.
[4] Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.L. 351/1.
[5] A. Briggs en P. Rees, Civil jurisdiction and judgments, Londen, Informa, 2009, 252-253; U. Magnus en P. Mankowski (eds.), European Commentaries on Private International Law. Brussels I Regulation, Sellier, 2007, 89.
[6] HvJ 27 september 1988, C-87/189, Kalfelis / Bank Schroeder, Jur. 1988, 5565, JT 1989, 215-216, noot M. Ekelmans; T. Hartley, “Jurisdictional Issues under Articles 5(1), 5(3) and 6(1)”, E.L.Rev. 1989, 172-175.
[7] HvJ 15 maart 2012, C-292/10, G / Cornelius de Visser, NIPR, 2012/2, 296, Tijdschrift@ipr.be, 2012/1, 2.
[8] HvJ 30 november 1976, C-21/76, Bier / Mines de Potasse d'Alsace, Jur. 1976, 1735, RW 1976-77, 2217 en JT 1977, 187; H.U. Jessurun d'Oliveira, “Wie het zout deert die het zout keert”, NJ 1977, 137.
[9] HvJ 19 september 1995, C-364/93, Antonio Marinari / Lloyd's Bank plc en Zubaidi Trading Company, Jur. 1995, I, 2719 en RW 1995-96, 892; J.-J. Van Haersolte-Van Hof, “Bevoegde rechter bij grensoverschrijdende onrechtmatige daad”, NTER 1995, 279-280; T. Hartley, “Article 5(3): Place Where the 'Harmful Event' Occurs”, E.L.Rev. 1996, 164-166; HvJ 10 juni 2004, Rudolf Kronhofer / Marianne Maier e.a., Jur. 2004, I, 6009, RW 2005-06 (weergave I. Couwenberg), 755, Tijdschrift@ipr.be, 2004/5, 6 en JTDE 2003, 20.
[10] HvJ 7 maart 1995, C-68/93, F. Shevill, Ixora Trading Inc., Chequepoint SARL, Chequepoint International Ltd / Presse Alliance SA, Jur. 1995, I, 415, RW 1995-96, 516 en JLMB 1995, 1148, noot A. Kohl; B. De Groote, Onrechtmatige daad en internet. Een rechtsvergelijkende analyse van artikel 5, sub 3 E.E.X.-Verordening, Brussel, Larcier, 2004; B. De Groote, “Rechtsmacht inzake vorderingen uit onrechtmatige daad: enkele bedenkingen bij de toepassing van artikel 5, sub 3 E.E.X.-Verdrag naar aanleiding van HvJ nr. C-68/93, 7 maart 1995”, TPR 1997, 735-825; I. Couwenberg, “De 'plaats van het schadeverwekkende feit' bij grensoverschrijdende delicten. Enkele beschouwingen naar aanleiding van het arrest Shevill”, TBBR 1996, 23-32; HvJ 25 oktober 2011, gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10, eDate Advertising GmbH / X en Olivier Martinez & Robert Martinez / MGN Limited, Tijdschrift@ipr.be, 2011/4, 61; J.-J. Kuipers, “Joined Cases C-509/09 & 161/10, eDate Advertising v. X and Olivier Martinez and Robert Martinez v. MGN Limited, Judgment of the Court of Justice (Grand Chamber) of 25 October 2011”, CMLR 2012, 1211-1231; C. Nagy, “The Word is a Dangerous Weapon: Jurisdiction, Applicable Law and Personality Rights in EU Law: Missed and New Opportunities”, Journal of Private International Law 2012, 251-296; M. Reymond, “The ECJ eDate Decision: a Case Comment”, Yearbook of Private International Law 2011, 493-506; M. Bogdan, “Defamation on the Internet, forum delicti and the e-Commerce Directive: Some Comments on the ECJ Judgment in the eDate Case”, Yearbook of Private International Law 2011, 483-492; H.W. Wefers Bettink, “De plaats van het schadebrengende feit nader bepaald: het arrest eDate Advertising GmbH en Martinez”, NtEr 2012, 49-55; L. Gillies, “Jurisdiction for Cross-border breach of Personality and Defamation: eDate Advertising and Martinez”, I.C.L.Q. 2012, 1007-1016; C. Vanleenhove, “Het Hof van Justitie creëert een forum actoris voor slachtoffers van een lasterlijke publicatie op het internet” (noot onder HvJ 25 oktober 2011), Computerrecht, 2012/1, 49-55; C. Vanleenhove, “Hof van Justitie trekt kaart van slachtoffer bij schending persoonlijkheidsrechten in cyberspace” (noot onder HvJ 25 oktober 2011), TBH 2013, 402-410.
[11] De toepassing van art. 2 leidde trouwens eveneens naar Duitsland en bracht aldus ook geen zoden aan de dijk voor Kainz.
[12] HvJ 16 juli 2009, C-189/08, Zuid-Chemie BV / Philippo's Mineralenfabriek NV / SA, nr. 25.
[13] HvJ 16 juli 2009, C-189/08, Zuid-Chemie BV / Philippo's Mineralenfabriek NV / SA, nr. 27.
[14] De locus damni werd in die zaak gesitueerd in Nederland aangezien dit de plaats is waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is: HvJ 16 juli 2009, C-189/08, Zuid-Chemie BV / Philippo's Mineralenfabriek NV / SA, Jur. 2009, I, 6917, noot H. Duintjer-Tebbens, NIPR 2010, 206 en RW 2010-11, 637 (weergave I. Couwenberg).
[15] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 26.
[16] Deze doelstellingen komen naar voor in considerans 12 van de Brussel I-Verordening (nu considerans 16 van de Brussel Ibis-Verordening).
[17] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 27.
[18] Deze doelstellingen komen naar voor in considerans 11 van de Brussel I-Verordening (nu considerans 15 van de Brussel Ibis-Verordening).
[19] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 28.
[20] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 30.
[21] HvJ 25 oktober 2012, C-133/11, Folien Fischer AG en Fofitec AG / Ritrama SpA, nr. 46. Zie voor bespreking; C. Vanleenhove, “European Court of Justice opens the door further to torpedo proceedings” (noot onder HvJ 25 oktober 2012), NIPR 2013, 25-28; C. Vanleenhove, “Negatief declaratoire vordering nu ook mogelijk voor de gerechten van de plaats van de onrechtmatige daad: noot onder Hof van Justitie 25 oktober 2012” (noot onder HvJ 25 oktober 2012), P&B 2013, 7-10.
[22] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 31.
[23] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 32.
[24] HvJ 7 maart 1995, Fiona Shevill, Ixora Trading Inc., Chequepoint SARL, Chequepoint International Ltd / Presse Alliance SA, C-68/93, nr. 24. Zie ook: E. Lheureux, “L'arrêt Kainz: le lieu de fabrication du produit défectueux pointé du doigt” (noot onder HvJ 16 januari 2014), DCCR 2014, 66; C. Vanleenhove, “Het Hof van Justitie creëert een forum actoris voor slachtoffers van een lasterlijke publicatie op het Internet” (noot onder HvJ 25 oktober 2011), Computerrecht 2012, 51.
[25] HvJ 16 januari 2014, C-45/13, Kainz / Pantherwerke AG, nr. 20.
[26] Zie het arrest Melzer, waarin het Hof van Justitie stelde dat voor de beoordeling van art. 5, 3. enkel feitelijke elementen en geen elementen van toepasselijk recht in overweging genomen mogen worden: HvJ 16 mei 2013, C-228/11, Melzer / MF Global UK Ltd., nrs. 31 et seq; C. Vanleenhove, “Artikel 5, 3. Brussel I-Verordening laat niet toe verweerder te dagen op de plaats van de schadeverwekkende handeling van de mededader - De terugvordering door een overheidslichaam van een te veel betaald bedrag na een administratieve procedure valt onder de Brussel I-Verordening” (noot onder Hof van Justitie 16 mei 2013 en 11 april 2013), TBH 2015, 54, nr. 8.
[27] E. Lheureux, “L'arrêt Kainz: le lieu de fabrication du produit défectueux pointé du doigt” (noot onder HvJ 16 januari 2014), DCCR 2014, 61-63.