Hof van beroep Brussel 24 september 2015

Dit arrest betreft het beroep ingesteld tegen de beslissing van de sanctiecommissie van de FSMA van 17 juni 2013 waarbij Ageas SA/NV en een aantal leidinggevende personen werden gesanctioneerd wegens de schending van artikel 10, § 1, 1. van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (verplichting tot openbaar making van voorkennis), artikel 5 van het KB van 14 november 2007 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt (verplichting om de informatie nodig om de transparantie, integriteit en goede werking van de markten te verzekeren op een getrouwe wijze publiek kenbaar te maken) en de schending van artikel 25, § 1, 4° van voormelde wet van 2 augustus 2002 (verspreiding van informatie of geruchten, via de media, het Internet of om het even welk ander kanaal, die (onjuiste) of misleidende signalen geven of kunnen geven over financiële instrumenten, waarbij de betrokken persoon wist of had moeten weten dat de informatie (onjuist) of misleidend was).

Het geschil betreft een aantal externe communicaties in 2008 aangaande de solvabiliteitspositie van Fortis. Het arrest bespreekt verschillende ingeroepen middelen van onontvankelijkheid (vermoeden van onschuld, non bis in idem, gewettigd vertrouwen (m.b.t. de communicaties die goedgekeurd werden door de toenmalige CBFA), onpartijdigheid, redelijke termijn, “recht op wapen gelijkheid”). Ten gronde beslist het hof van beroep, na analyse van de gebeurtenissen in het licht van artikel 25, § 1, 4° van voormelde wet van 2 augustus 2002, het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en veroordeelt het Ageas SA/NV en de betrokken leidinggevende personen wegens schending van artikel 25, § 1, 4° van voormelde wet van 2 augustus 2002 en Ageas SA/NV voor de schending van artikel 5 van het KB van 14 november 2007.

Dit arrest zal in een van de volgende nummers nader besproken worden.