Article

Actualité : Rechtbank van koophandel Brussel, 24/11/2014, R.D.C.-T.B.H., 2015/7, p. 757

Rechtbank van koophandel Brussel 24 november 2014

Europese Unie / Otis, Kone Belgium, Schindler, Thyssenkrupp Liften Ascenseurs, General Technic-Otis, Kone Luxembourg, Schindler, Thyssenkrupp Ascenseurs Luxembourg

Zaak: A/08/06816
MEDEDINGING
Europees mededingingsrecht - Horizontale overeenkomsten - Schadevordering - Bewijs


CONCURRENCE
Droit européen de la concurrence - Accords horizontaux - Action indemnitaire - Preuve


In 2007 had de Europese Commissie vastgesteld dat diverse fabrikanten van liften en roltrappen zich jarenlang hadden schuldig gemaakt aan inbreuken op artikel 101 VWEU. De betrokken ondernemingen werden hiervoor beboet. De verboden afspraken tussen de betrokken fabrikanten betroffen onder meer contracten voor het onderhoud en de modernisering van liften in o.m. België. Tijdens de inbreukperiode had ook de Europese Unie dergelijke contracten met de karteldeelnemers afgesloten. Daarom stelde de Commissie tegen de betrokken fabrikanten een schadevordering in om vergoeding te krijgen van de als gevolg van het kartel beweerdelijk door de Europese Unie geleden schade.

De rechtbank van koophandel wijst de vordering van de Commissie af, na eerst een prejudicieel arrest van het Hof van Justitie te hebben bekomen. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat ze is gebonden door de inbreukbeslissing van de Europese Commissie en dat de inbreuk op het Europees mededingingsrecht ook een onrechtmatige daad uitmaakt in de zin van artikel 1382 BW, namelijk een inbreuk op een wettelijke plicht.

In de tweede plaats gaat de rechtbank over tot de beoordeling van de schade en het oorzakelijk verband. Volgens de rechtbank dient deze beoordeling te gebeuren volgens de vigerende regels van Belgisch recht en dient geen rekening te worden gehouden met de bewijsvermoedens neergelegd in richtlijn nr. 2014/104, die pas in 2016 moet worden omgezet. Vervolgens benadrukt ze dat de eisende partij naar Belgisch recht aannemelijk moet maken dat zij schade heeft geleden. In casu levert de Commissie enkel indirecte bewijzen van de door haar beweerdelijk betaalde meerprijs, namelijk de beschikking van de Commissie, de “normale gang van zaken” en deskundigenverslagen. De rechtbank stelt ten eerste echter vast dat de beschikking van de Commissie niet bevestigt dat het kartel daadwerkelijk tot een meerprijs heeft geleid voor de betrokken contracten. Ten tweede behoort het volgens de rechtbank niet tot de “normale gang van zaken” dat een marktverdelingskartel noodzakelijkerwijze tot hogere prijzen leidt. Ten derde stelt de rechtbank dat de overgelegde verslagen van de partijdeskundige slechts op een steekproef berusten en niet voldoende aantonen en becijferen voor elk onderhoudscontract tot welke meerkost de kartelinbreuk aanleiding zou hebben gegeven. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de Commissie evenmin het bewijs heeft geleverd van het “verlies van een kans”, namelijk van de mogelijkheid om de betrokken onderhoudsopdrachten aan een lagere prijs te gunnen. De Commissie gaat volgens de rechtbank uit van loutere hypotheses, zonder zelfs een begin van bewijs te leveren dat haar een reële kans werd ontnomen.

Dit vonnis wordt bij uittreksel in een volgend nummer gepubliceerd.