Article

Hof van beroep Gent, 24/03/2014, R.D.C.-T.B.H., 2015/6, p. 600-602

Hof van beroep Gent 24 maart 2014

CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMING
Gerechtelijke reorganisatie - Algemene bepalingen - Opening van de procedure
Er is geen formeel attest nodig van de economische beroepsbeoefenaar nopens de getrouwheid en volledigheid van de boekhoudkundige staat zoals neergelegd samen met het verzoekschrift tot opening van de gerechtelijke reorganisatie. Het enige wat moet vaststaan is dat met zekerheid moet blijken dat de stukken zijn opgesteld onder toezicht en met bijstand van een economisch beroepsbeoefenaar.
Het bestaan van intra groepsleningen is geen wettelijke grond om de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie te verhinderen. Er kan evenwel sprake zijn van rechtsmisbruik van het “systeem” van gerechtelijke reorganisatie ingeval zou moeten worden vastgesteld dat de schuldenaar bewust zichzelf in de gevarenzone van continuïteit heeft geplaatst. Het niet aanspreken van de (grote) schuldenaars van rekeningen-courant samen met het aanvragen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, kan leiden tot de conclusie dat er rechtsmisbruik is.
CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Dispositions générales - Ouverture de la procédure
Il n'y a aucun besoin d'un certificat formel établi par un professionnel du chiffre concernant l'exactitude et l'exhaustivité de la situation comptable déposée avec la requête de réorganisation judiciaire. La seule chose requise est que les documents aient été établis sous la supervision et avec l'assistance d'un professionnel de l'économie.
L'existence des prêts intragroupes n'est pas un motif légal pour refuser l'ouverture de la procédure de réorganisation judiciaire. Un abus de la procédure de réorganisation peut, toutefois, être constaté dans le cas où le débiteur s'est consciemment placé dans la zone de danger de continuité. Le fait de demander l'ouverture de la réorganisation tout en s'abstenant de faire appel aux débiteurs (significatifs) en vue du remboursement des comptes courants, peut justifier la conclusion qu'il y a abus.

BVBA Libert Romain / NV Van De Walle Construction

Zet.: P. Vanherpe (kamervoorzitter), F. Deschoolmeester (raadsheer) en P. Vinckier (plv. raadsheer)
Pl.: Mrs. B. Bekaert en M. Lauwers
Zaak: 2013/AR/2981

(…)

De partijen zijn gehoord in raadkamer en het hof heeft kennis genomen van hun stukken en besluiten.

Gezien het hoger beroep met verzoekschrift neergelegd op 26 november 2013 door de BVBA Libert Romain tegen het vonnis d.d. 13 november 2013 gewezen door de rechtbank van koophandel te Gent, tweede kamer.

Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk advies verleend tot het afwijzen van het hoger beroep als ongegrond.

Betekening van het bestreden vonnis ligt niet voor.

Het hoger beroep is tijdig en in alle opzichten regelmatig.

Het is ontvankelijk.

Het bestreden vonnis is bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 26 november 2013.

I.

Met verzoekschrift neergelegd op 22 oktober 2013 legt de NV Vandewalle Construction haar vordering neer om toegelaten te worden tot de procedure van gerechtelijke organisatie met het oog op een collectief akkoord.

Met verzoekschrift neergelegd op 4 november 2013 komt de BVBA Libert Romain uitdrukkelijk vrijwillig tussen met de vraag aan de rechtbank om het verzoek van de NV Vandewalle Construction af te wijzen als onontvankelijk, minstens als ongegrond.

Met alhier bestreden vonnis van 13 november 2013 verklaart de eerste rechter het verzoek van de NV Vandewalle Construction ontvankelijk en gegrond.

De gerechtelijke procedure met als doelstelling het bekomen van een gerechtelijk akkoord wordt open verklaard en de duur van de opschorting wordt op 4 maanden gesteld, nl. om in beginsel te eindigen op 13 maart 2014.

Ook wordt voor recht gezegd dat de NV Vandewalle Construction maandelijks een staat van de “Intercompany-schulden” voor de totale groep ter griffie zal neerleggen en dit voor het eerst op 13 december 2013.

II.

De BVBA Libert Romain vraagt de vernietiging van het bestreden vonnis en de afwijzing van de oorspronkelijke vordering van de NV Vandewalle Construction als onontvankelijk, minstens als ongegrond.

NV Vandewalle Construction vraagt de afwijzing van het hoger beroep als ongegrond.

III.
A.

Vooreerst werpt de appellante op dat er aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 17 WCO niet is voldaan, met name aan de onderdelen 5° en 6°.

In zoverre de appellante van oordeel is dat er een attest zou moeten zijn van de economische beroepsbeoefenaar zoals vermeld in artikel 17, § 2 WCO nopens de getrouwheid en de volledigheid van de boekhoudkundige staat, voegt de appellante een voorwaarde toe aan de wet.

Een formeel attest wordt door artikel 17, § 2, 5° en 6° WCO niet verlangd.

Het enige wat moet vast staan is dat het met zekerheid moet blijken dat de stukken zijn opgesteld onder toezicht en met bijstand van een economische beroepsbeoefenaar.

Ten deze blijkt een en ander overduidelijk uit stuk nr. 2, zoals voorgelegd door de NV Vandewalle Construction.

Waar de appellante erop wijst dat de kasstroomprognose lopende de procedure is gewijzigd, is het maar al te duidelijk dat de wijziging op zich geen enkele onontvankelijkheid van de aanvraag tot het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, met zich meebrengt. De boekhouding en prognoses zijn onder toezicht van een economische beroepsbeoefenaar geschied.

Indien er nadien nog aanpassingen zijn geschied, kan dit slechts de correctheid en goede trouw van de NV Vandewalle Construction desbetreffend onderstrepen.

B.

Het is juist dat er indrukwekkende “intragroepsleningen” zijn.

Het betreft leningen die zijn verleend aan andere leden van de “Groep Vandewalle” (8.176.187,74 EUR aan de moederonderneming “Van De Walle Bouwgroep” en voorts 3.073.882 EUR aan GINVEST respectievelijk 322.867 EUR aan DEKAVAN).

Op zich is het bestaan hiervan geen wettelijke grond om de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie te verhinderen.

Er kan evenwel sprake zijn van rechtsmisbruik van het “systeem” van de gerechtelijke reorganisatie, ingeval zou moeten worden vastgesteld dat de schuldenaar bewust zichzelf in de gevarenzone van de discontinuïteit heeft geplaatst. Het niet aanspreken van de (grote) schuldenaars van de rekeningen-courant samen met het aanvragen van de procedure van de gerechtelijke reorganisatie, kan leiden tot de conclusie dat er rechtsmisbruik is.

Er blijkt echter uit de stukken, mede uit de conclusies van de NV Vandewalle Construction én uit het verslag van de gedelegeerd rechters - waarnaar ook het Openbaar Ministerie verwijst - dat er een volslagen normale oorzaak is van de rekeningen-courant en van de hoogte ervan. Met name is er in de groep Vandewalle een existentiële crisis ontstaan door het faliekant verlopen van het project “'t Reylof”.

Leden van de groep Vandewalle moesten over liquiditeiten beschikken.

Daarenboven zij er zeer sterk verwezen naar de expliciete bedoeling vanwege de NV Vandewalle Construction om maatregelen te nemen tot de aanzuivering van de rekeningen-courant. Een en ander is overigens het voorwerp van een uitdrukkelijke beslissing van de eerste rechter waarbij aan de schuldenaar is opgedragen geworden maandelijks een verslag neer te leggen op de griffie m.b.t. wat er gedaan is nopens de rekeningen-courant.

In die context kan ook al verwezen worden naar stuk nr. 7 zoals neergelegd door de NV Vandewalle Construction bij het herstelplan, waaruit blijkt dat er verkoop is van de aandelen in de NV 't Reylof, waaromtrent dan in het herstelplan aangegeven wordt dat er 3.438.889 EUR bestemd wordt voor de afbetaling van schulden van de moedervennootschap (Bouwgroep) aan de dochtervennootschappen. De aandacht die de NV Vandewalle Construction bij haar plan en in haar bijlagen bij haar verzoek, besteedt aan de rekeningen-courant, spreekt volledig in het voordeel van een gunstige benadering van het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie. De schuldenaar “speelt open kaart”.

Indien een faillissement kan vermeden worden, zal dit een groot voordeel zijn voor de economie in haar geheel, personeelsleden en de schuldeisers, inbegrepen de gewone schuldeisers waartoe de appellante zelf behoort - zoals het Openbaar Ministerie terecht in het schriftelijk advies onderstreept.

Het blijkt ook voldoende naar recht aangetoond dat er daadwerkelijk activiteiten zijn en dat de bedoeling van continuïteit voorop staat.

C.

Het hof volgt de appellante geenszins in haar algemene bedenkingen in verband met de strijdigheid met de wet en de openbare orde, mocht de opening van de gerechtelijke reorganisatie worden bevestigd.

Bij schuldeisers van een onderneming in gerechtelijke reorganisatie is er steeds een terecht gevoel van frustratie zoals er bij dezelfde schuldeisers meestal een nog groter gevoel van frustratie zal zijn bij een faillissement.

Er is wel degelijk een rechtvaardiging mogelijk om, zoals deze - binnen de perken van de noodzakelijke beoordeling die voorligt bij het begin van de procedure van gerechtelijke reorganisatie - ook wordt aangenomen, het belang van een groep van vennootschappen (“groep Vandewalle”) een zeer belangrijke plaats te doen innemen in het financieel-economisch beleid van één vennootschap binnen diezelfde groep.

Zoals een vennootschap van de groep de nadelen ervan ondervindt (steun aan andere, lijdende, ondernemingen van de groep), ondervindt de kwestieuze vennootschap er ook de voordelen van (steun in de omgekeerde richting). Normalerwijze participeert elke deelgenoot in wel en wee van de groep. Er is daarenboven in de West-Europese vrije markteconomie vooralsnog steeds een ruime vrijheid om via afzonderlijke vennootschappen economisch actief te zijn als groep.

Uiteraard mag er hierbij geen misbruik worden gemaakt van de vrije markt.

Ten deze kan het hof vooralsnog geen misbruik weerhouden.

Het project “'t Reylof” is een financiële ramp geworden voor de groep Vandewalle en zoals thans vastgesteld is er geen misbruik vastgesteld binnen de “groep Vandewalle”.

Met de geïntimeerde en het Openbaar Ministerie besluit het hof tot de bevestiging van het bestreden vonnis.

Er is onvoldoende grond de geïntimeerde de mogelijkheid op de gerechtelijke reorganisatie te ontnemen.

Op deze gronden,

Het hof,

Rechtdoende op tegenspraak;

Bevestigt dat toepassing is gemaakt van artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond;

Bevestigt het vonnis a quo in zoverre het is bestreden.

Veroordeelt de appellante tot de gerechtskosten verbonden aan onderhavige beroepsprocedure, die niet nader cijfermatig hoeven vastgesteld te worden aan haar zijde daar zij definitief te haren laste blijven, en vastgesteld aan de zijde van de geïntimeerde op 1.320 EUR rechtsplegingsvergoeding.

(…)


Note / Noot

Zie artikel van M. Vanmeenen in dit nummer, p. 487.