Article

Actualité : Hof van Cassatie, 20/11/2014, R.D.C.-T.B.H., 2015/3, p. 298

Hof van Cassatie 20 november 2014

Holcim Belgique e.a.

Zaak: H.14.0001.F
MEDEDINGING
Belgisch mededingingsrecht - Algemeen - Bescherming van de mededinging - Beroepen - Prejudiciële vraag


CONCURRENCE
Droit belge de la concurrence - Généralités - Protection de la concurrence - Recours - Question préjudicielle


Op 30 augustus 2013 oordeelde de Raad voor de Mededinging dat Holcim België, CBR, Compagnie des ciments belges, FEBELCEM [1] en CRIC-OCCN [2], artikel 2 WBEM en artikel 101 VWEU hadden geschonden door een reeks verboden praktijken. De Raad legde hiervoor boetes op van ongeveer 14,7 miljoen euro in totaal. Op 30 september 2013 en 2 oktober 2013 gingen de betrokken ondernemingen en verenigingen tegen deze beslissing in beroep bij het hof van beroep te Brussel.

Op 6 september 2013 was evenwel de nieuwe mededingingswet (cf. Boek IV van het Wetboek economisch recht) in werking getreden, die o.m. de Raad voor de Mededinging afschafte. De vraag rees of, na de inwerkingtreding van de wet, beroepen tegen beslissingen van de Raad voor de Mededinging binnen het toepassingsgebied vallen van artikel 79, § 1 WER, dat geen melding maakt van dergelijke beslissingen. Het hof van beroep stelde hierover prejudiciële vragen aan het Hof van Cassatie.

Het Hof van Cassatie oordeelt dat artikel IV.79 WER meteen van toepassing is op beroepen ingesteld na de inwerkingtreding ervan. Bijgevolg moeten, sinds de inwerkingtreding van WER, beroepen tegen beslissingen van de Raad voor de Mededinging op grond van artikel 79, § 1 WER worden ingesteld. In dergelijke beroepsprocedures zal de Belgische Mededingingsautoriteit, overeenkomstig artikel 79, § 4 WER, optreden als verwerende partij.

[1] Federatie van de Belgische cementnijverheid.
[2] Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Cementnijverheid.