EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Verordening EG nr. 44/2001 van 22 december 2000 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgelijke en handelszaken - Verdrag van Lugano - IJsland - Forumbeding
In een vervoersontract is een exclusief forumbeding opgenomen ten gunste van de IJslandse rechters. Tijdens het vervoer worden de goederen beschadigd en lijden de verzender en de ontvanger schade. Vervolgens brengen de verzekeraars (die in de rechten zijn getreden van de verzender en ontvanger) een vordering tot schadevergoeding voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen. Het hof van beroep te Antwerpen verklaart zich onbevoegd op basis van het forumbeding. Vervolgens brengen de verzekeraars en de verzender een vordering tot schadevergoeding voor een rechtbank in Duitsland. De Duitse rechter stelde aan het Hof van Justitie een vraag over de erkenning van de Antwerpse uitspraak: is de Duitse rechtbank gehouden aan de vaststelling van de gevolgen van het forumbeding? Het Hof van Justitie antwoordt dat de Duitse rechter in een dergelijk geval gebonden is aan de beslissing door de Antwerpse rechtbank dat het forumbeding geldig is.
|
DROIT JUDICIAIRE EUROPÉEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Règlement CE n° 44/2001 du 22 décembre 2000 - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Compétence - Convention de Lugano - Islande - Election de for
Un contrat de transport contient une clause attributive de compétence exclusive en faveur des juges islandais. Pendant le transport, les biens sont endommagés et un préjudice est causé à l'expéditeur et au destinataire. Ensuite, les assureurs (subrogés dans les droits de l'expéditeur et du destinataire) introduisent une action en dommages et intérêts devant le tribunal de commerce d'Anvers. La cour d'appel d'Anvers se base sur la clause attributive de compétence pour se déclarer incompétente. Ensuite, les assureurs et l'expéditeur intentent une action en dommages et intérêts devant un tribunal en Allemagne. Le juge allemand a posé une question préjudicielle à la Cour de justice concernant la reconnaissance de l'arrêt anversois: le tribunal allemand est-il tenu par le constat des conséquences de la clause attributive de compétence? La Cour de justice répond que dans un tel cas, le juge allemand est tenu par la décision du tribunal anversois que la clause est valable.
|
Inleiding |
In deze noot behandel ik de verschillende vragen onder drie titels. Eerst bekijk ik hoe we de term “beslissing” moeten verstaan. Daarna bespreek ik de vraag hoe ver de erkenning van een buitenlandse beslissing strekt. Ten derde analyseer ik de uitvoerbaarheid van de beslissing.
De bespreking is niet exhaustief, maar focust op kwesties die in de twee besproken arresten aan bod kwamen of die veranderen onder de nieuwe Brussel I-Vo, nr. 1215/2015 [2], die op 10 januari 2015 in werking trad.
A. | Wat is een “beslissing”? |
Volgens de Brussel I-Verordening [3] is een “beslissing”:
“elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier” [4].
De opvolger van deze verordening, de nieuwe Brussel Ibis-Vo, neemt deze definitie over [5]. De term krijgt een brede invulling [6].
Toch losten deze schijnbaar duidelijke bewoordingen niet alle vragen op [7]. Wat met een vonnis of arrest die de onontvankelijkheid vaststelt of de internationale bevoegdheid afwijst? Wat van voorlopige en bewarende maatregelen? Wat van beslissingen tot uitvoerbaarverklaring van een buitenlands vonnis?
1. | Beslissingen over onontvankelijkheid of over gebrek aan internationale bevoegdheid |
In het arrest Gothaer verwijst het Hof naar het woord “elke” in de definitie hierboven aangehaald. Het benadrukt het belang van een autonome interpretatie [8]. De vraag of een nationale uitspraak een “beslissing” is onder het Europees recht kan niet afhangen van een nationale kwalificatie. Het Hof neemt dus het vrij verkeer van rechterlijke beslissingen in acht [9].
Dit oordeel ligt in dezelfde lijn als een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie. De zaak Italian Leather [10] betrof de niet-erkenning in Duitsland van een in Italië gevelde voorlopige maatregel. De Italiaanse uitspraak was strijdig met een eerdere weigering door een Duitse rechtbank om die maatregel te gelasten, op basis van gebrek aan spoedeisendheid. Het Hof oordeelt dat de Duitse en Italiaanse uitspraken onverenigbaar zijn. De uitspraak impliceert dat de Duitse beslissing tot afwijzing van de vordering omdat niet voldaan is aan de vereiste van spoedeisendheid, een “beslissing” is onder Brussel I.
Het is inderdaad enkel door een brede invulling van het begrip “beslissing” dat lidstaten in staat zijn om tegenstrijdige uitspraken te vermijden. De mogelijkheid van verschillende uitspraken leidt, zoals we weten, tot forum shopping. Als de Italiaanse maatregelen toch in Duitsland uitvoering konden krijgen, dan wordt de eiser beloond voor zijn pogingen in verschillende rechtbanken tot hij zijn gelijk haalt.
2. | Voorlopige en bewarende maatregelen |
De vraag naar de uitvoerbaarverklaring van een beslissing die enkel een voorlopige maatregel beveelt, was onderliggend in de zaak Italian Leather. Toch behandelde het arrest van het Hof van Justitie deze vraag niet. Er was een veronderstelling dat dergelijke maatregelen ook uitvoerbaarverklaring in andere lidstaten konden genieten [11].
In zijn vroeger arrest Denilauler [12] behandelde het Hof de vraag naar de uitvoerbaarverklaring van voorlopige maatregelen die geveld zijn zonder dat de verweerder op de hoogte is gebracht. Het Hof oordeelde dat dergelijke beslissingen niet onder het uitvoerbaarverklaringsregime van Brussel I vallen. Het Hof (wellicht door de formulering van de vraag) bepaalt niet of voorlopige maatregelen in andere gevallen wel onder de uitvoerbaarverklaringsregels vallen. Dit lijkt wel verondersteld.
In Mærsk Olie & Gas [13] zegt het Hof dat voorlopige en bewarende maatregelen ook onder de definitie van “beslissing” vallen, hoewel deze stelling strikt genomen niet nodig was om tot de beslissing in de zaak te komen. De stelling is dus een obiter dictum.
De Europese wetgever bracht uiteindelijk duidelijkheid. De nieuwe Brussel Ibis-Vo verfijnt de definitie van “beslissing” [14]. Voor het hoofdstuk over erkenning en tenuitvoerlegging kwam er een beperking: een voorlopige maatregel kan voortaan enkel aanspraak maken op tenuitvoerlegging in een andere EU-lidstaat als het gerecht dat ten gronde bevoegd is deze maatregel heeft geveld. Ook is het noodzakelijk dat de verweerder op de hoogte werd gebracht vóór de tenuitvoerlegging (dus niet noodzakelijk vóór de uitspraak in het land van herkomst). Hieronder krijgt de maatregel geen tenuitvoerlegging in andere lidstaten. De beperkingen passen in het kader van de afschaffing van exequatur onder de nieuwe Brussel Ibis: aangezien een exequaturprocedure niet meer nodig is, wordt streng gedefinieerd welke beslissingen vrij over de grenzen heen kunnen bewegen.
De nieuwe benadering sluit aan bij de rechtspraak van het Hof van Justitie over de Brussel IIbis-Vo [15]. In verschillende zaken moest het Hof oordelen over voorlopige maatregelen geveld door een gerecht dat niet ten gronde bevoegd was. Het Hof beperkt de werking van voorlopige maatregelen [16]. Het Hof maakt ook een duidelijk onderscheid tussen voorlopige maatregelen door het gerecht dat ten gronde bevoegd is en andere gerechten [17]. Deze nadruk komt wellicht door de aard van de procedures die voorlagen: het betrof kinderen die wederrechtelijk door een ouder naar een ander land werden gebracht. Een ouder probeerde dan de procedures in het land van de eerdere gewone verblijfplaats van het kind (waarvan de gerechten ten gronde bevoegd zijn) te omzeilen door het gebruik van voorlopige maatregelen. Hier stak het Hof terecht een stokje voor. Het Hof beslist dat voorlopige maatregelen enkel in andere lidstaten uitvoerbaar zijn als ze zijn geveld door het gerecht dat ten gronde bevoegd is [18].
De zaken die onder Brussel I vielen en waar het Hof van Justitie al over moest oordelen, betroffen geen dergelijke schrijnende gevallen. Toch is de logica van de uitleg zoals onder Brussel IIbis verdedigbaar. De regel die voorlopige maatregelen toelaat is een uitzondering op de gewone bevoegdheidsregel. Deze uitzondering is enkel dan gerechtvaardigd wanneer de situatie dringend actie vereist in een ander land. Dan spreekt het voor zich dat er een band moet zijn tussen de situatie en de noodzakelijke maatregel [19]. In dringende gevallen lijkt de beste manier om tijd te sparen (in tegenstelling tot procedures misbruiken) dan ook om de maatregelen te vragen daar waar ze moeten worden uitgevoerd.
Uiteraard kan een gerecht ook bewarende maatregelen bevelen in het kader van een tenuitvoerleggingsprocedure. Voor de tenuitvoerlegging is het gerecht van de plaats van tenuitvoerlegging exclusief bevoegd [20]. Brussel I (versie 2001) voorzag expliciet dat een uitvoerbaarverklaring geen voorwaarde vormt voor het bevelen van voorlopige en bewarende maatregelen [21]. Aangezien de exequatur afgeschaft is onder Brussel Ibis (versie 2012), is deze bepaling niet weerhouden. De rechtbanken behouden echter hun algemene bevoegdheid om voorlopige en bewarende maatregelen te bevelen.
Het becommentarieerde arrest van het hof van beroep te Brussel betrof de uitvoerbaarverklaring in België van een beslissing van buiten de EU. Deze vraag valt niet onder het toepassingsgebied van Brussel I. Daarom passen de gerechten het Belgisch procesrecht toe. Terzelfdertijd vallen de uitvoerbaarverklaring en tenuitvoerlegging in Frankrijk, evenals de bewarende maatregelen in deze optiek, onder het Frans procesrecht. De bewarende maatregelen in de twee landen betreffen verschillende zaken, namelijk verschillende onroerende eigendommen van de schuldenaar. Wat de Belgische gerechten over het bewarend beslag in België beslissen, hangt geenszins af van wat de Franse gerechten beslissen over het beslag op een ander onroerend goed.
3. | Beslissingen van uitvoerbaarverklaring |
Een andere vraag is of een beslissing tot uitvoerbaarverklaring erkend kan worden in een andere lidstaat. Nee, zei het Hof van Justitie in de zaak Owens Bank [22]. Exequatur sur exequatur ne vaut. Dit houdt in dat een beslissing tot uitvoerbaarverklaring geen “beslissing” is onder de definitie van Brussel I. Een dergelijke beslissing is geen primaire beslissing die de rechten van partijen beïnvloedt.
Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel ook in zijn arrest van 17 juni 2013 [23]. In dit geval besliste het hof van beroep te Parijs dat er geen uitvoerbaarverklaring kan zijn van een Zuid-Afrikaanse beschikking die een akkoord tussen de partijen inhield. Het Brusselse hof besliste terecht dat het niet gebonden is aan de Parijse uitspraak. Het is niet verplicht de redenering van het gerecht in Parijs te volgen over de uitvoerbaarheid van een beslissing van buiten de EU.
B. | Wat wordt er precies allemaal erkend? |
De vraag rijst of de Duitse rechter in de zaak Gothaer enkel moest erkennen dat de Belgische rechter onbevoegd is (het effect) of ook de onderliggende reden voor de beslissing van de Belgische rechter, namelijk de reden waarom de Belgische rechter tot deze conclusie is gekomen. Aangezien de lidstaten van de Europese Unie dezelfde internationale bevoegdheidsgronden hanteren in burgerlijke en handelszaken is een erkenning van de redenen van onbevoegdheid wel aangewezen.
In dit geval was de internationale bevoegdheid niet gebaseerd op de Brussel I-Vo, maar op het Verdrag van Lugano [24]. IJsland is immers geen lidstaat van de EU maar wel een verdragsstaat bij het Verdrag van Lugano, waarvan artikel 23 de internationale bevoegdheid op basis van een forumbeding bevestigt.
Toch vereist het beginsel van wederzijds vertrouwen dat het verdrag door alle lidstaten op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd [25]. In een protocol bij het Verdrag van Lugano hebben verdragsstaten zich tot een eenvormige uitlegging van het verdrag verbonden [26].
De erkenning in Duitsland van een Belgische beslissing valt wel onder de Brussel I-Vo, ongeacht of de bevoegdheid op deze verordening dan wel op andere wetgeving is gebaseerd. De Brussel I-Vo vraagt een blind vertrouwen van de lidstaten in mekaars gerechten [27]. Een rechter mag niet de juistheid van de beslissing geveld door een gerecht in een andere lidstaat onderzoeken [28].
Het Hof oordeelt dus dat niet enkel het dictum erkenning in alle andere EU-lidstaten geniet, maar ook de motivering. Zoals advocaat-generaal Bot in zijn conclusie schrijft, is de uitdrukking “vaststelling [die] in kracht van gewijsde is gegaan” ambigu [29]. Enkel het dictum erkennen zou trouwens de verplichting van Brussel I niet volledig nakomen. Wat er in het dictum staat en wat in de overwegingen van het gerecht, is sterk afhankelijk van het nationaal procesrecht en de formulering van de eis door de eiser. Als een gerecht in een andere lidstaat enkel het dictum zou erkennen, dan zou dat in sommige gevallen tot onduidelijkheid leiden. Bovendien zal een dergelijke benadering niet in staat zijn tegenstrijdige beslissingen te vermijden.
Het brede wederzijdse vertrouwen is ook al aan bod gekomen in de zaak Hoffmann [30], waar het Hof naar verwijst. In dit arrest antwoordde het Hof op een vraag van de Nederlandse Hoge Raad over de reikwijdte van de verplichting tot erkenning en tenuitvoerlegging. Het EEX-verdrag [31] was op de casus van toepassing en dat verdrag regelde ook onderhoudsvorderingen [32]. Een Duitse rechter veroordeelde een echtgenoot tot de betaling van een “Getrenntlebensunterhalt”. Vervolgens sprak een Nederlandse rechter de echtscheiding uit. Toen de echtgenote het Duitse vonnis in Nederland wilde laten tenuitvoerleggen, rees de vaag of deze tenuitvoerlegging mogelijk is in Nederland. Dit type van vordering steunt immers op het feit dat het huwelijk nog bestaat, terwijl in Nederland het huwelijk is ontbonden.
Het Hof van Justitie oordeelde ten eerste dat een vonnis in de aangezochte lidstaat dezelfde werking krijgt als in de lidstaat van herkomst. Deze vaststelling is dezelfde als in het arrest Gothaer. Het Hof oordeelde echter verder dat de Nederlandse gerechten niet gehouden zijn tot de tenuitvoerlegging in het geval dat dergelijke tenuitvoerlegging tegenstrijdig zou zijn met het geldend recht in de aangezochte lidstaat. De redenen voor de onmogelijkheid tot tenuitvoerlegging lagen buiten het EEX-verdrag (namelijk in de echtscheiding [33]).
In de zaak Gothaer blijft het Hof van Justitie bij de redenering dat een rechterlijke beslissing in beide lidstaten (lidstaat van herkomst en aangezocht lidstaat) dezelfde strekking heeft. Hier was er geen sprake van redenen voor niet-tenuitvoerlegging zodat deze uitzondering niet relevant was.
C. | Uitvoerbaarverklaring: enkel als de beslissing uitvoerbaar is |
Eens een beslissing onder de definitie en dus in het toepassingsgebied valt van de regels over uitvoerbaarverklaring, maar voor we de weigeringsgronden overwegen, rijst nog een vraag: is de beslissing wel uitvoerbaar in de staat van oorsprong? Uiteraard kan een beslissing enkel dan grensoverschrijdend uitvoerbaar zijn als deze ook thuis uitvoerbaar is.
1. | Gerechtelijke schikkingen |
De Brussel I-Vo voorziet ook in de uitvoerbaarverklaring van gerechtelijke schikkingen [34]. Het gaat enkel over schikkingen die in de loop van een procedure tot stand zijn gekomen. Deze bewoording is eng en komt niet overeen met de Engelse tekst van Brussel I [35]. De definitie in de nieuwe Brussel Ibis-Vo is dan ook breder: “een schikking die door een gerecht van een lidstaat is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht van een lidstaat is getroffen” [36]. De bredere bewoording is volgens mij interessant voor de tenuitvoerlegging van bepaalde bemiddelingsakkoorden [37].
Ook het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WIPR) [38] voorziet in de mogelijkheid om gerechtelijke schikkingen uitvoerbaar te verklaren [39].
Uiteraard is ook hier vereist dat de schikking uitvoerbaar moet zijn in de staat van herkomst [40]. Deze kwestie kwam ter sprake in de uitspraak van het hof van beroep te Brussel van 17 juni 2013. De Zuid-Afrikaanse rechtbank velde een beschikking houdende een akkoord tussen de partijen. De schuldenaar kwam hier echter tegen op en de Zuid-Afrikaanse rechtbank besliste dat de eiser de beschikking op geen enkele wijze mag uitvoeren totdat er een definitieve uitspraak komt in de zaak.
Het is dan ook terecht dat het Brusselse hof oordeelt dat de beschikking in België niet uitvoerbaar is. Het feit dat de schuldeiser zijn eis had gecedeerd doet geen afbreuk aan dit oordeel. De gecedeerde schuldeiser kan immers niet meer rechten hebben dan de cedent, en kan dus ook niet een schuld afdwingen die niet afdwingbaar is doordat de beschikking niet uitvoerbaar is.
Een volgende vraag in deze zaak betreft het bevelen van bewarende maatregelen hangende de tenuitvoerlegging. Zoals hierboven uitgelegd, hebben de Belgische gerechten de bevoegdheid om dergelijke maatregelen te bevelen. De bewarende maatregelen kunnen echter enkel standhouden als de schuldeiser het bestaan van een schuld kan aantonen, zoals de rechtbank en het hof te Brussel ook terecht bepalen. Bewarende maatregelen kunnen immers enkel een feitelijke of juridische toestand die daadwerkelijk bestaat, bewaren [41]. Aangezien de schuld in deze zaak gegrond is op een buitenlandse beslissing, die blijkt onuitvoerbaar te zijn in het land van herkomst, is de schuld niet bewezen en verliest het bewarende beslag zijn grondslag.
2. | Wanneer er een beroep hangende is |
Het feit dat er een beroep hangende is tegen een beslissing betekent niet automatisch dat de beslissing niet uitvoerbaar is [42]. De vraag blijft of de beslissing uitvoerbaar is in het land van oorsprong.
3. | Wanneer de beslissing al uitgevoerd is |
De vraag of een beslissing uitvoerbaar is, betreft een formele toets. Het maakt dus niet uit of de beslissing al uitgevoerd is [43]. De rechter die over de uitvoerbaarverklaring moet oordelen, mag enkel overwegen wat Brussel I toelaat. Het gaat dus over het feit dat de beslissing uitvoerbaar is en de weigeringsgronden. Het is niet aan de rechter die de uitvoerbaarverklaring geeft om te kijken of de beslissing al is uitgevoerd, noch of de schuld al is betaald. De rechter oordeelt dus niet over de werkelijke situatie, maar over de juridische status van de beslissing.
De regering van het Verenigd Koninkrijk argumenteerde voor het Hof van Justitie dat de rechter de uitvoerbaarheid van de oorspronkelijke beslissing niet enkel op het moment van de beslissing, maar ook op het huidige moment (van de uitvoerbaarverklaring) moet bekijken [44]. Het Hof aanvaardt deze pragmatische en proceseconomische [45] benadering echter niet.
Uiteraard zal de eigenlijke tenuitvoerlegging niet mogelijk zijn als de schuldenaar al heeft betaald, of als de schuldeiser het bedrag al op gedwongen wijze heeft geïnd (in een ander land). Met de afschaffing van de exequatur door Brussel Ibis (versie 2012), kan de schuldenaar om de niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging verzoeken [46]. De weigeringsgronden zijn dezelfde als onder de huidige Brussel I-Vo. Het nationaal recht blijft gelden op de modaliteiten van de tenuitvoerlegging. Dus zal de beslagrechter nog steeds feiten in acht nemen zoals de voldoening van de schuld [47].
Conclusie |
Het lijkt simpel: als juristen weten we wat een “beslissing” is. Toch zijn er vele nuances. Uiteindelijk moeten we ons laten leiden door het principe van een uitgebreid wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten. Een beslissing, met haar onderliggende gronden, is even veel waard in andere lidstaten dan in de lidstaat van oorsprong, maar niet meer.
[1] | Onderzoek Persoon en Vermogen Universiteit Antwerpen en Honorary Research Associate University of Cape Town. |
[2] | Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L. 351, 20 december 2012, 1. Deze verordening treedt in werking op 10 januari 2015. Voor besprekingen, zie de andere bijdragen in dit nummer; S. Voet, “Nieuwe Brussel Ibis-Verordening”, NJW 2013, 678; E. Lein (ed.), The Brussels I Review Proposal Uncovered, London, BIICL, 2012, met een hoofdstuk over voorlopige maatregelen: M. Bogdan, “The Proposed Recast of Rules on Provisional Measures under the Brussels I Regulation”. Zie ook specifiek over voorlopige maatregelen: J. Kruit, “Voorlopige maatregelen: belangrijke wijzigingen op komst voor de (natte) praktijk!?”, NIPR 2011, 271. |
[3] | Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L. 12, 16 januari 2001, 1. |
[4] | Art. 32. Dit artikel maakt deel uit van het Hoofdstuk III over erkenning en tenuitvoerlegging. |
[5] | In art. 2. |
[6] | Zie ook I. Couwenberg, “Tenuitvoerlegging in België van buitenlandse beslissingen” in M. Pertegás, S. Brijs en L. Samyn (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, 83; A. Briggs en P. Rees, Civil Jurisdiction and Judgments, 5e uitg., Londen, Informa, 2009, 673; P. Wautelet, “Article 32” in U. Magnus en P. Mankowski, Brussels I Regulation, 2e uitg., München, Sellier, 2012, 622-624. |
[7] | Zie ook B. Hess, T. Pfeiffer en P. Schlosser, The Brussels I-Regulation (EC) No 44/2001, München, Verlag C.H. Beck, 2008. Dit is de commerciële versie van het zogenaamde Heidelberg Rapport over de toepassing van de Brussel I-Vo. De auteurs leggen op p. 135-147 (§ 467-197) de problemen met de interpretatie van het begrip “beslissing” en van de weigeringsgronden uit. |
[8] | § 23, 25-26. |
[9] | § 27. |
[10] | HvJ 6 juni 2002, C-80/00, Italian Leather SpA / WECO Polstermöbel GmbH & Co., Jur. 2002, I, 4995. |
[11] | Zie ook M. Bogdan, “The Proposed Recast of Rules on Provisional Measures under the Brussels I Regulation” in E. Lein (ed.), The Brussels I Review Proposal Uncovered, Londen, BIICL, 2012, 132. |
[12] | HvJ 21 mei 1980, 125/79, Bernard Denilauler / SNC Couchet Frères, Jur. 1980, 1553. |
[13] | HvJ 14 oktober 2004, C-39/02, Mærsk Olie & Gas / Firma M. de Haan en W. de Boer, Jur. 2004, I, 9657, § 46. |
[14] | Art. 2a) Brussel I (versie 2012). |
[15] | Verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, Pb. L. 337 van 23 december 2003, 1. |
[16] | HvJ 1 juli 2010, C-211/10PPU, Povse / Alpago, Jur. 2010, I, 6673. In dit arrest oordeelt het Hof dat een voorlopige maatregel niet voldoet aan de definitie “gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt”; het beperkt dus de waarde van een voorlopige maatregel. |
[17] | HvJ 15 juli 2010, C-256/09, Purrucker / Vallez Perez (I), Jur. 2010, I, 7353. |
[18] | HvJ 15 juli 2010, C-256/09, Purrucker / Vallez Perez (I), Jur. 2010, I, 7353. |
[19] | Dit bevestigde het Hof van Justitie in zaak van 17 november 1998, C-391/95, Van Uden Maritime BV / Kommanditgesellschaft in Firma Deco-Line, Jur. 1998, I, 7091. |
[20] | Art. 22, 5. Brussel I (versie 2001); art. 24, 5. Brussel I (versie 2012). |
[21] | Art. 47 Brussel I (versie 2001). |
[22] | HvJ 20 januari 1994, C-129/92, Owens Bank Ltd / Fulvio Bracco en Bracco Industria Chimica SpA, Jur. 1994, I, 117. |
[23] | Zie dit arrest p. 94. |
[24] | Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007. |
[25] | § 36 van het Gothaer-arrest. |
[26] | Protocol 2 bij het Verdrag van Lugano, Pb.L. 339 van 21 december 2007, 27. |
[27] | Zie hierover ook het arrest Gasser. |
[28] | Art. 36 Brussel I-Vo; § 37 van het Gothaer-arrest. |
[29] | Concl. van 6 september 2012, § 17. |
[30] | HvJ 4 februari 1988, 145/86, Hoffmann / Krieg, Jur. 1988, 645. |
[31] | Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. |
[32] | Sedert 2009 worden de internationale bevoegdheid en de erkenning en uitvoerbaarverklaring in de materie van onderhoudsvorderingen geregeld door verordening nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, Pb. L. 10 januari 2009, afl. 7, 1. |
[33] | Op het moment van het arrest gold er nog geen EU-regeling over de erkenning van echtscheidingen. Nu valt dit onder de zogenaamde Brussel IIbis-Verordening: verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, Pb. L. 23 december 2003, 338, 1. |
[34] | Art. 58 Brussel I (versie 2001). |
[35] | Art. 58 bepaalt in het Engels: “A settlement which has been approved by a court in the course of proceedings.” De auteurs van het verslag over de werking van Brussel I merkten dit verschil op en deden een aanbeveling om de Engelse tekst te wijzigen: B. Hess, T. Pfeiffer en P. Schlosser, The Brussels I-Regulation (EC) No 44/2001, München, Verlag C.H. Beck, 2008, 161, § 551. |
[36] | Art. 2b) Brussel I (versie 2012). |
[37] | Een gehomologeerd bemiddelingsakkoord is in België gelijk aan een vonnis. Zie Deel VII van het Ger.W., in het bijzonder art. 1733 en 1736. |
[38] | Wet van 16 juli 2004 (BS 27 juli 2004). |
[39] | Art. 27, § 3 WIPR. |
[40] | Art. 58 Brussel I (versie 2001), art. 59 Brussel I (versie 2012) en art. 27, § 3 WIPR. |
[41] | Zie in die zin ook de definitie die het Hof van Justitie gaf in zijn arrest C-261/90, 26 maart 1992, Reichert / Dresdner Bank, Jur. 1992, I, 2149, para 34; J. Kruit, “Voorlopige maatregelen: belangrijke wijzigingen op komst voor de (natte) praktijk!?” NIPR 2011, 271, 272. |
[42] | HvJ 14 oktober 2004, C-39/02, Mærsk Olie & Gas / Firma M. de Haan en W. de Boer, Jur. 2004, I, 9657. |
[43] | HvJ 13 oktober 2011, C-139/10, Prism Investments BV / Jaap Anne van der Meer, Jur. 2011, I, 9511. |
[44] | Prism Investments, § 36. |
[45] | Zie ook het argument van de Duitse regering over proceseconomie, § 41. |
[46] | Art. 45-46 Brussel I (versie 2012). |
[47] | Zie de bespreking door I. Couwenberg, “Brussel I-Vo: Quo vadis exequatur?” in Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2012-2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 206. |