Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 25/09/2014, R.D.C.-T.B.H., 2015/1, p. 122-123

Grondwettelijk Hof 25 september 2014

Zaak: nr. 133/2014
VENNOOTSCHAPPEN
CVBA - Bestuur - Aansprakelijkheid - Beoordelingsbevoegdheid rechtbank


SOCIÉTÉS
SCRL - Gestion - Responsabilité - Pouvoir d'appréciation


Het Grondwettelijk Hof heeft zich onlangs eveneens uitgesproken over een bijzondere grond van bestuurdersaansprakelijkheid, met name de bestuurdersaansprakelijkheid voor de verschuldigde RSZ-schulden in geval van kennelijk grove fout die aan de basis lag van het faillissement of bij herhaalde betrokkenheid bij faillissementen binnen de 5 jaar voor de faillietverklaring (art. 265, § 2; 409, § 2; 530, § 2 W.Venn.). De RSZ of de curator stellen de vordering in voor het geheel of een deel van de opstaande RSZ-schulden.

Volgens de aangesproken bestuurder brengen de artikelen hierboven een discriminatie tot stand tussen de bestuurders van wie de aansprakelijkheid wordt onderzocht op grond van een grove fout die bewezen moet worden, en bestuurdersaansprakelijkheid in geval van onweerlegbaar vermoeden van fout bij herhaalde betrokkenheid bij faillissementen binnen de 5 jaar.

De bijzondere aansprakelijkheidsregel schendt volgens het Hof de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet gelet op de beoordelingsbevoegdheid van de bevoegde rechtbank, welke ten aanzien van de omvang van de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen hetzelfde is als die van de RSZ en de curator. In die context kan de rechter bij het bepalen van de omvang van de bedragen waartoe de bestuurder en de gewezen bestuurder gehouden zijn volgens het Grondwettelijk Hof rekening houden met het gegeven of zij al dan niet te goeder trouw waren. Dit zowel in geval van kennelijk grove fout als bij herhaaldelijke betrokkenheid bij faillissementen.