Hof van Cassatie 19 september 2014
Zaak: F.12.0206.N |
In twee gelijkaardige arresten heeft het Hof van Cassatie zich onlangs gebogen over de toepassing van artikel 442quater WIB 1992 en artikel 93undeciesC btw-Wetboek (zie ook hieronder Hof van Cassatie 19 september 2014). Beide artikelen leggen een bijzondere hoofdelijke aansprakelijkheid op aan dagelijkse bestuurders van vennootschappen of rechtspersonen voor respectievelijk achterstallige bedrijfsvoorheffing en btw. De dagelijkse bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de tekortkoming van de venootschap tot betaling van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing en btw indien die tekortkoming te wijten is aan een fout van de dagelijkse bestuurders in de zin van artikel 1382 BW, die ze hebben begaan bij het besturen van de betrokken vennootschap of rechtspersoon. De herhaalde niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing of btw wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed voort te vloeien uit dergelijke fout, tenzij de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijk akkoord, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding.
In een arrest van 19 september 2014 verbreekt het Hof van Cassatie twee tussenarresten van het hof van beroep te Antwerpen, en dit op meerdere punten. Het hof van beroep had eerder beslist dat een vordering op grond van artikel 442quater WIB 1992 strekt tot betaling van een schadevergoeding die gelijk is aan de niet-ingehouden en niet-doorgestorte bedrijfsvoorheffing. Het Hof van Cassatie oordeelt daarentegen dat de vordering van de fiscus tegen de bedoelde bestuurders geen aansprakelijkheidsvordering is die strekt tot schadevergoeding. Het Hof bevestigt hiermee dat artikel 442quater WIB 1992 een vorm van derdenaansprakelijkheid invoert, waarbij naast de eigenlijke belastingschuldige ook bestuurders zelf ertoe gehouden zijn tot betaling van een belastingschuld, te weten bedrijfsvoorheffing.
Het hof van beroep te Antwerpen had ook beslist om de procedure op te schorten tot de curator van de inmiddels failliete vennootschap de verdeling had uitgevoerd van het beschikbare actief, omdat geen definitieve uitspraak kan worden gedaan over de omvang van de aan de fiscus toekomende “schadevergoeding” zolang het faillissement niet is afgesloten. Volgens cassatie miskent het hof van beroep hiermee de hoofdelijke aansprakelijkheid van de betrokken bestuurder zoals vastgelegd in artikel 442quater WIB 1992. De schuldeiser van een hoofdelijke verbintenis kan immers de schuldenaar aanspreken die hij verkiest, zonder dat deze het voorrecht van de schuldsplitsing kan inroepen (art. 1203 BW). De vordering van de fiscus tegen de gefailleerde vennootschap belet de fiscus bovendien niet om een vordering in te stellen tegen de betrokken bestuurders (art. 1204 BW). Het recht op een eventueel dividend bij de afwikkeling van het faillissement is zonder belang nu de bestuurders hoofdelijk gehouden zijn om de schuld van de vennootschap te voldoen.
Ten slotte oordeelt het Hof van Cassatie dat de fiscus de bedoelde bestuurder ook op een andere wettelijke grondslag aansprakelijk kan stellen voor een fout die verband houdt met het niet-betalen door de vennootschap van bedrijfsvoorheffing of btw-schulden. Artikelen 442quater WIB 1992 en 93undeciesC btw-Wetboek sluiten geenszins de toepassing uit van de artikelen 1382 en 1383 BW, noch van andere, specifieke vennootschapsrechtelijke (bv. art. 530 en 633 W.Venn.), faillissementsrechtelijke of fiscale aansprakelijkheidsregimes.