Article

Beslagrechter Brugge, 08/11/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/9, p. 922-925

Beslagrechter Brugge 8 november 2013

BESLAG
Bewarend beslag op schip - Bunkerleveringen - Tussenzittende leverancier beschikt niet over een zeevordering - Medecontractant van de scheepsgebruiker werd betaald - Vordering uitgedoofd
De scheepsbeheerder bestelde bunkers bij zijn rechtstreekse medecontractant A, die de bestelling doorleidde aan B, die op zijn beurt een aantal feitelijke leveranciers C inschakelde. A en C werden betaald door hun respectievelijke opdrachtgevers, de tussenzittende leverancier B bleef echter onbetaald en legde beslag op het schip. De betaling door de scheepsbeheerder aan zijn rechtstreekse medecontractant kan niet zonder juridische gevolgen blijven, en zelfs bij een marginale toetsing toont de tussenzittende leverancier niet aan over een zeevordering te beschikken.
SAISIE
Saisie conservatoire sur navires de mer - Livraisons d'hydrocarbures de soute (bunkers) - Le fournisseur intermédiaire ne dispose pas d'une créance maritime - Le cocontractant de l'utilisateur du navire a été payé - Créance éteinte
Le gestionnaire d'un navire a commandé les bunkers à son cocontractant direct A, qui a passé la commande à B, qui à son tour fait intervenir un certain nombre de fournisseurs effectifs C. A et C ont été payés par leurs commettants respectifs, le fournisseur intercalaire B est toutefois resté impayé et a saisi le navire. Le paiement par le gestionnaire du navire à son cocontractant direct ne peut rester sans effet juridique, et même dans le cadre d'un contrôle marginal, le fournisseur intermédiaire ne démontre pas qu'il dispose d'une créance maritime.

Bay International SA / Arte Bunkering OU

Zet.: D. Huygebaert, (ondervoorzitter, beslagrechter)
Pl.: Mrs. F. Stevens en K. Mul
I. Procedure

Het inleidende exploot dagvaarding-derdenverzet werd betekend op 31 oktober 2013.

Kennis werd genomen van het dossier van de rechtspleging en van de door de procespartijen overgelegde stukkenbundels.

Op de behandelingszitting van 8 november 2013 laat verweerster acteren op het PV van de zitting dat een (in conclusie ingeroepen) valsheid geen valsheid in stukken (meer) betreft, zodat de aanwezigheid van het ambt van de procureur des Konings niet diende te worden verzocht.

De procespartijen werden gehoord vertegenwoordigd door hun raadslieden in hun middelen en conclusies in buitengewone openbare terechtzitting van 8 november 2013.

Toepassing werd gemaakt van de artikelen 2 en volgende van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

II. Beknopte uiteenzetting van de zaak

Eiseres wenst derdenverzet aan te tekenen tegen de beschikking op eenzijdig verzoekschrift door deze rechtbank verleend op 23 oktober 2013 in een zaak 13/1869/B krachtens hetwelk bewarend beslag is gelegd op verzoek van verweerster op het zeeschip “Zeynep Dundar”.

Zij vordert formeel om haar derdenverzet ontvankelijk en gegrond te verklaren, de beschikking van de beslagrechter van 23 oktober 2013 AR 13/1869/B houdende toelating tot beslag op het ms. “Zeynep Dundar” in te trekken, en verweerster te bevelen het op 23 oktober 2013 gelegde beslag op het schip ms. “Zeynep Dundar” op te heffen, en bij gebrek daaraan te voldoen, de beschikking als handlichting te doen gelden, minstens in ondergeschikte orde de toelating tot beslag te reduceren tot het bedrag van 129.855,66 USD;

Tevens wordt een schadevergoeding gevorderd van 100.000 EUR.

III. Beoordeling
A. De bij derdenverzet bestreden beschikking

Geen van de partijen legt de inhoud voor van de bij derdenverzet bestreden beschikking.

Aangezien beide partijen er over handelen, kan deze rechtbank er kennis van nemen in eigen griffiearchief, in het bundel van rechtspleging onder het door eiser vermelde dossiernummer 13/1869/B.

Deze beschikking op eenzijdig verzoekschrift verleend in de zaak 13/1869/B op 23 oktober 2013 onder Rep. nr. 13/21578 waarbij huidige verweerster werd gemachtigd om bewarend beslag te leggen op een zeeschip Zeynep Dundar IMO 8646582 call sign T3AV2 in de haven van Zeebrugge, tot zekerheid van 423.471,97 USD in hoofdsom meer 63.520,80 USD aan interesten en kosten, dit lastens Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd. uit Istanbul (Turkije).

Het eenzijdig verzoekschrift daartoe was formeel lastens Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd. neergelegd op 23 oktober 2013.

B. Het bestreden exploot bewarend beslag

Verweerster legt geïnventariseerd als haar stuk 33 de inhoud voor van het gerechtsdeurwaardersexploot bewarend beslag op zeeschip van 23 oktober 2013 door gerechtsdeurwaarder Hillemans te Brugge, waarbij krachtens voormelde beschikking voor 443.471,97 USD in hoofdsom en 63.520,80 USD aan interesten en toebehoren, lastens Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd. bewarend beslag is gelegd op het schip Zeynep Dundar aan kaai 927 in de haven van Zeebrugge, sprekende met de vermelde eerste officier.

C. Omtrent de argumenten van het derdenverzet en verzet

Eiseres stelt in het inleidende exploot dagvaarding-derdenverzet op 31 oktober 2013 dat er geen maritieme (begrepen zee)vordering zou zijn geweest volgens deze die limitatief zijn opgesomd in artikel 1468 Ger.W.: de enige categorie die zou in aanmerking komen zou litt. “k) leveranties” waaronder bunkerleveranciers zouden vallen maar verweerster zou geen bunkers hebben geleverd “aan een schip”.

Volgens haar zou verweerster enkel tussenhandelaar zijn (trader) die bunkers aankocht bij een vernoemde maatschappij en zelf doorverkocht aan andere vernoemde partijen: er zou op de orderbevestigingen van verweerster duidelijk staan dat zij “trader” is. Zij zou nooit met de scheepseigenaar of scheepsmanager hebben gehandeld en er zou tussen hen geen rechtsverband bestaan.

Het zou geenszins aangetoond zijn dat zij niet betaald is, maar dit zou gelijk hoe enkel over een koop-verkoopovereenkomst gaan, niet over een maritieme vordering.

Er zou zelfs niet aangetoond zijn dat verweerster enige vordering heeft.

Eiseres merkt anderzijds op dat enkel beslag op schepen en zusterschepen zou zijn toegelaten, waar de eigenaar van het beslagen schip ms. Zeynep Dundar enkel nog eigenaar is van één ander vernoemd schip: derhalve zou enkel voor 4 vermelde facturen waarvan 2 voor leveringen aan Zeynep Dundar en voor leveringen aan het vermelde zusterschip bewarend scheepsbeslag kunnen zijn gelegd, dus beperkt tot totaal 129.855,66 USD.

Beslag voor facturen met betrekking tot andere schepen zou onrechtmatig zijn.

Ten slotte wordt geargumenteerd omtrent een vordering in schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag (zie verder).

Huidige verweerster had in het éénzijdig verzoekschrift neergelegd op 23 oktober 2013 ingeroepen dat zij voor bunkering van de MV Zeynep Dunbar en “diverse zusterschepen” toebehorend of minstens beheerd door de vennootschap Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd. een opeisbare vordering had van (geteld) 12 factuurbedragen (in USD) en dat niet de minste betaling was bekomen.

Het schip lag in de haven van Zeebrugge.

Machtiging tot bewarend scheepsbeslag werd verzocht tot zekerheid van een totaalbedrag 423.471,97 USD in hoofdsom verhoogd met 15% of 63.520,80 EUR aan interesten en aankleven.

Verweerster stelt thans in conclusie onder aanhalen van dezelfde reeks van (geteld) 12 factuurbedragen dat haar vordering in gevaar is en krachtens de bekomen beschikking op 23 oktober 2013 gerechtsdeurwaarder L. Hillemans op 23 oktober 2013 bewarend beslag legde op het schip MV Zeynep Dunbar, waarbij zij opmerkt dat het een week duurde alvorens op 31 oktober 2013 derdenverzet werd aangetekend door Bay International SA.

Een aanvankelijke opmerking omtrent valsheid van door eiseres ingeroepen stukken werd ter zitting in die zin ingetrokken dat enkel over “intellectuele valsheid” wordt gehandeld en niet over valsheid in stukken.

Zij wil aan eiseres antwoorden dat waar deze documenten begrepen als bunkerconfirmatie, factuur en ontvangstbewijs van Actoil Bunkering Services Ltd. voorlegt en daaruit afleidt dat deze tot bunkering van de schepen zou zijn overgegaan.

Mits voorlegging door eiseres sindsdien van de betalingen betwist verweerster niet langer de voorgelegde stukken op zich.

Verder is verweerster in eerste conclusie bereid om de vordering te beperkten tot 4 factuurbedragen, voor leveringen 2 aan het (beslagen) schip Zeynep Dunbar en 2 aan het (zuster)schip Zafer N, voor totaal hoofdsommen 142.841,11 USD.

Zij verdedigt dat het beslag wel degelijk een zeevordering zou betreffen, en eiseres niet kan worden gevolgd dat zij enkel een trader zou zijn en niet fysiek tot levering zou zijn overgegaan, daar dergelijke vereiste niet wordt opgenomen in de wet, wat zij met de uitdrukking van de tekst van het verdrag in andere talen wil aantonen.

Zij meent een allegatie te hebben en natuurlijk niet persoonlijk te kunnen zijn tussengekomen voor leveranties: zij meent zelf te bewijzen dat zij de lokale bunkers heeft betaald en zij verwijst naar een ingeroepen arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 14 februari 2000 waar werd aangenomen dat een vordering wegens bunkering was gecedeerd aan een incassovennootschap.

Er wordt door verweerster ook geantwoord omtrent de bijkomende vordering in schadevergoeding uitgaande van eiseres (zie verder).

Eiseres antwoordt in conclusie met een feitelijke toelichting en schema die op de zitting ook is voorgelegd om aan te tonen dat er vele tussenstappen zijn in de keten van vennootschappen van bestelling tot levering, waarin Actoil, Baran Oil en Bunkers International figureren, en uiteindelijk ook lokale leveranciers.

Zij meende te moeten antwoorden op de door verweerster aanvankelijk beweerde valsheid, wat dus ondertussen is opgelost en geen bijzonder onderzoek vergt.

Eiseres blijft er bij dat er geen zeevordering is in hoofde van verweerster daar het leveranties aan het schip moeten betreffen wat verweerster niet zou hebben gedaan: zij zou enkel gehandeld hebben met Baran Oil en Bunkers International.

Ten aanzien van de vaststelling dat verweerster inroept dat de fysieke leveranciers hun rechten op 4 november 2013 overdroegen, merkt eiseres op dat dit niet kon vermits deze leveranciers uitdrukkelijk bevestigden dat zij reeds maanden voordien betaald waren, zodat eiseres daaruit afleidt dat hun vordering was uitgedoofd en zij op 4 november 2013 geen rechten meer over te dragen hadden.

Het door verweerster ingeroepen arrest van 2000 zou wel bevatten dat een fysieke leverancier zijn vordering had overgedragen aan een incassobureau.

Er zouden verder in geciteerde stukken geen eenzijdige verbintenissen kunnen worden gecreëerd ten aanzien van andere partijen.

Eiseres herhaalt ook haar opmerking inzake beperking tot het schip en de zusterschepen, welke verweerster reeds had aanvaard in conclusie.

Er wordt nog gehandeld over de bijkomende vordering in schadevergoeding (zie verder).

Verweerster legde nog aanvullende conclusies neer met herhalingen, vooreerst omtrent de kwaliteit van een “zeevordering” dat het door haar ingeroepen arrest wel een cessionaris in New York betrof voor een levering aan een schip in Pakistan.

Zij geeft verder haar bedenkingen omtrent de vennootschapsverbindingen rond huidige eiseres en de betalingen onder hen, en meent dat zijzelf het slachtoffer zou zijn.

Deze rechtbank dient te oordelen op derdenverzet.

In de bestreden beschikking verleend in de zaak 13/1869/B op 23 oktober 2013 werd op basis van de door huidige verweerster voorgelegde facturen aangenomen dat het een zeevordering betrof voor leveringen.

Thans doet Bay International SA als eigenares van het beslagen schip derdenverzet, waar het bewarend scheepsbeslag was toegelaten lastens huidige de door verweerster opgegeven Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd.

Er is geen betwisting nopens de hoedanigheid van huidige eiseres en haar belang om derdenverzet in te stellen, zodat het derdenverzet ontvankelijk is.

De aanvankelijke betichting valsheid van ingeroepen stukken is ingetrokken, al behoudt verweerster haar reserves ten aanzien van de achterliggende toestand.

Ook blijkt ondertussen gewillig het bewarend scheepsbeslag beperkt tot een totale hoofdsom van 129.855,66 USD.

Echter stellen wij vast dat verweerster het schema van eiseres in eerste conclusie en de “ketting” die daaruit blijkt in niets betwist, en zij slaagt er niet in om aan te tonen dat zij op het ogenblik van het verzoek en beslag van 23 oktober 2013 nog hoedanigheid had om een zeevordering in te roepen ten aanzien van leveringen aan het schip Zeynep Dundar (en haar zusterschip Zafer N.).

Eiseres bewijst met de geïnventariseerde stukken 43 tot en met 46 (bankdocumenten Bank Asya) 4 betalingen door haarzelf aan Actiol Bunkering op 25 juli, 19 juli, 7 juni en 23 juli 2013 van de 4 nog besproken factuurbedragen respectievelijk 39.500 USD, 23.625 USD, 39.500 USD en 27.730,66 USD.

Wij zien verweerster niet weerleggen dat deze betalingen geen invloed zouden hebben.

Ook moet uit de door eiseres besproken stukken van verweerster, o.a. 36, blijken dat de lokale leveranciers reeds vooraf waren betaald toen zij beweerden hun rechten gevolg op de levering(en) over te dragen aan huidige verweerster, wat inderdaad zijn invloed heeft.

Met dit alles stelt deze rechtbank bij marginale toetsing vast dat huidige verweerster zelfs voor de 4 resterende factuurbedragen waarvoor het bewarend scheepsbeslag reeds was beperkt, niet aantoont dat zij een zeevordering kon inroepen op 23 oktober 2013, zodat het derdenverzet gegrond is, de beschikking wordt ingetrokken en het bewarend scheepsbeslag opgeheven wordt.

De machtigingsbeschikking wordt dus ingetrokken en het bewarend scheepsbeslag gelegd lastens “Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd” dient te worden opgeheven.

D. Omtrent de bijkomende vordering in schadevergoeding

Eiseres formuleert in het inleidende exploot een vordering in schadevergoeding van 100.000 EUR wegens onrechtmatig beslag.

Zij stelt daartoe dat verweerster niet over een zeevordering beschikte daar zij geen bunkers zou hebben geleverd, en dat verweerster perfect zou hebben geweten van wie zij opdracht kreeg en zij een loutere tussenpersoon is.

Echter zou eiseres geen betaling vorderen van haar eigen opdrachtgevers maar van de scheepseigenaar die zelf zijn eigen medecontractant wel zou hebben betaald.

Dergelijke handelwijze zou onrechtmatig zijn.

Verder zou blijken dat ook facturen worden aangehaald voor leveringen aan schepen die geen zusterschepen van het beslagen schip zijn.

Verweerster antwoordt daarop dat niet zou blijken dat schade is geleden door de immobilisering van het schip ingevolge bewarend scheepsbeslag.

Het schip zou niet alleen ten hare verzoek in beslag zijn genomen maar ook ten verzoek van een andere vernoemde schuldeiser, op dezelfde dag 23 oktober 2013, waaromtrent zij stuk geïnventariseerd 31 (verzoekschrift aangeboden ten huize van de beslagrechter en beschikking ten huize afgeleverd op 23 oktober 2013) voor legt: er zou nog geen initiatief zijn genomen om dit bewarend scheepsbeslag te lichten.

Eiseres antwoordt dienaangaande dat verweerster wel op de hoogte was van wie zij opdracht had gekregen en aan wie zij deze opdracht had doorgegeven, en de handelwijze (begrepen voor het bewarend scheepsbeslag) manifest onrechtmatig zou zijn geweest.

Zij blijft aandringen op de schadevergoeding.

Verweerster heeft in aanvullende conclusie niet meer gehandeld over deze bijkomende vordering.

Deze rechtbank heeft hoger op derdenverzet geoordeeld dat verweerster voor de 4 resterende factuurbedragen niet aantoonde dat zij op 23 oktober 2013 nog een zeevordering had.

Principieel was dit verzoek tot bewarend scheepsbeslag dus wel roekeloos.

Een scheepsbeslag genereert automatisch een beperking en dus een schade.

Verweerster is gehouden voor een schade die in dergelijke omstandigheid daaruit voortvloeit.

Naar begroting van die schade moet inderdaad blijken dat later op die dag nog een bewarend scheepsbeslag is toegelaten lastens huidige eiseres als eigenares-beslagene zelf, en er wordt niet ontkend dat dan ook een tweede bewarend scheepsbeslag is gelegd.

Eiseres verstrekt geen elementen die zou toelaten een bedrag aan schade te begroten voor de periode tussen het eerst en tweede bewarend scheepsbeslag op diezelfde dag, noch dat zij anders reeds had kunnen afvaren.

Principieel wordt 1 EUR schadevergoeding toegekend.

Meer gevorderde schade is niet bewezen en ongegrond.

E. Gedingkosten

Bij gegrond verklaren van het derdenverzet en de vordering tot opheffing, dient verweerster te worden veroordeeld tot de kosten van het geding, in hoofde van eiseres in het inleidende exploot begroot op 393,97 EUR kosten van dit exploot.

Zij vordert ook een rechtsplegingsvergoeding die zij in het inleidende exploot niet begroot, en in de conclusie ook niet.

Aangezien verweerster in conclusie een bedrag rechtsplegingsvergoeding voorop stelt van 1.250 EUR welke niet wordt bekritiseerd, dient dergelijke rechtsplegingsvergoeding ten voordele van eiseres te worden begroot.

Om deze redenen

Wij, Dirk Huygebaert, ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, beslagrechter, bijgestaan door Sabine Mestdagh, griffier.

Alle strijdige en meer omvattende besluiten verwerpend als niet dienend, overbodig of ongegrond.

Wijzende in eerste aanleg, op tegenspraak tussen eiseres en verweerster

Geven akte dat het bewarend scheepsbeslag qua hoofdsom reeds vrijwillig wordt beperkt tot 142.741,11 USD.

Verklaren het derdenverzet en verzet ontvankelijk en gegrond.

Trekken de beschikking van de beslagrechter van 23 oktober 2013 in de zaak AR 13/1869/B (Rep. nr.13/21.578) houdende toelating tot (bewarend) beslag op het ms “Zeynep Dundar” in.

Bevelen verweerster om het op 23 oktober 2013 (lastens “Act Deniz Tasimacigilli San.Tic Ltd” gelegde bewarend) beslag op het schip ms. “Zeynep Dundar” op te heffen.

Bij gebrek daaraan te voldoen, zeggen voor recht dat deze beschikking als handlichting zal gelden door betekening aan verweerster.

Veroordelen verweerster tot het betalen aan eiseres van een schadevergoeding wegens roekeloos bewarend scheepsbeslag beperkt tot 1 EUR.

Veroordelen verweerster in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres te begroten op:

- kosten dagvaarding-derdenverzet 393,97 EUR

- rechtsplegingsvergoeding 1.250 EUR.

(…)


Note / Noot

Zie noot Frank Stevens in dit nummer onder Antwerpen 31 maart 2014, p. 903.