Hof van beroep Antwerpen 23 mei 2013
VENNOOTSCHAPPEN
BVBA - Duur en ontbinding - Vereffening - Aanstelling vereffenaar - Niet-betaling fiscale schulden - Artikel 192 W.Venn. - Aansprakelijkheidsregime vereffenaar
Krachtens artikel 192 W.Venn. zijn vereffenaars zowel jegens derden als jegens de vennoten van de desbetreffende vennootschap in vereffening verantwoordelijk voor de vervulling van hun taak en aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun bestuur. Eén van de plichten van de vereffenaar is dan ook te zorgen voor de aanzuivering van het passief van de vennootschap.
De vereffenaar die kennis heeft van diverse fiscale schulden en deze nooit heeft betwist ondanks hiervoor verscheidene malen in gebreke te zijn gesteld en bovendien nalaat een correcte rangregeling op te stellen (incluis miskenning van het voorrecht van de fiscus door andere niet-fiscale schulden wel te voldoen), geen aangifte doet in de vennootschapsbelasting noch jaarrekeningen neerlegt, komt dan ook tekort aan zijn verplichtingen als vereffenaar en kan aansprakelijk worden gesteld voor de gederfde fiscale inkomsten daar deze in rechtstreeks verband staan met de door hem gepleegde fouten.
|
SOCIÉTÉS
SPRL - Durée et dissolution - Liquidation - Nomination liquidateur - Défaut de paiement de dettes fiscales - Article 192 C. soc. - Régime de responsabilité du liquidateur
En vertu de l'article 192 C. soc., les liquidateurs sont responsables tant envers les tiers qu'envers les associés de la société en liquidation concernée, de l'exécution de leur mandat et des fautes commises dans leur gestion. Un des devoirs du liquidateur est également de veiller à l'apurement du passif de la société.
Le liquidateur ayant connaissance de différentes dettes fiscales et ne les ayant jamais contestées bien qu'ayant été mis plusieurs fois en demeure et qui, en outre, omet de respecter l'ordre de préférence correct des créanciers (notamment en méconnaissant le privilège du fisc en réglant d'abord d'autres dettes non fiscales), ne fait pas de déclaration à l'impôt des sociétés ni ne dépose les comptes annuels, contrevient également à ses obligations en tant que liquidateur et peut être déclaré responsable pour les recettes fiscales perdues directement liées aux fautes qu'il a commises.
|
X. / Belgische Staat
Zet.: E. Hulpiau (voorzitter), M.-C. Willemaers en I. Renap (raadsheren) |
1. | De antecedenten en de vorderingen |
Bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van 19 april 2000 werd BVBA A. ontbonden en in vereffening gesteld, en werd de heer X. tot vereffenaar aangesteld.
Op 25 januari 2007 werd de vennootschap tijdens haar vereffening failliet verklaard.
Bij dagvaarding betekend op 28 augustus 2008 vorderde de Belgische Staat de persoonlijke veroordeling van de heer X. wegens fouten begaan als vereffenaar van BVBA A. tot betaling van de bedragen van 47.406,52 EUR en 53.578,17 EUR meer de gerechtelijke interesten en de gerechtskosten, als schadevergoeding voor gederfde inkomsten wegens niet-betaling van verschuldigde vennootschapsbelasting, bedrijfsvoorheffing en BTW.
Aangezien de Belgische Staat na de afsluiting van het faillissement van BVBA A. nog beperkte dividenden ontving werd zijn eis in de loop van de procedure voor de eerste rechter herleid tot de hoofdsommen van respectievelijk 43.097,67 EUR en 44.651,34 EUR.
Het vonnis van 5 januari 2011 van de rechtbank van koophandel van Antwerpen verklaarde de herleide vordering ontvankelijk en gegrond. De heer X. werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 43.097,67 EUR wegens niet-betaling van door BVBA A. verschuldigde directe belastingen en van 44.651,34 EUR wegens niet-betaling van door BVBA A. verschuldigde BTW, telkens meer de gerechtelijke interesten vanaf 28 augustus 2008 aan de interestvoet van 10% per jaar, en tot de gerechtskosten.
Dit vonnis werd op 9 juni 2011 ten verzoeke van de Belgische Staat aan X. betekend.
Met een op 8 juli 2011 neergelegd verzoekschrift tekende de heer X. hoger beroep aan. Hij meent ten onrechte veroordeeld te zijn en vordert de afwijzing van de vordering van de Belgische Staat als ongegrond en diens verwijzing in de gerechtskosten van beide aanleggen.
De Belgische Staat besluit tot de bevestiging van het bestreden vonnis en de veroordeling van de heer X. tot de gerechtskosten in beroep.
2. | Beoordeling |
1. De vordering van de Belgische Staat tegen de heer X. is gestoeld op artikel 192 (oud art. 186) W.Venn., minstens op artikel 1382 BW.
2. De uiteenzetting in conclusies door de heer X. over artikel 442quater, § 3 WIB 1992, ingevoerd door de programmawet van 20 juli 2006, is niet ter zake dienend. De Belgische Staat stoelt zijn vordering niet op artikel 442quater WIB 1992.
3. Krachtens artikel 192 (oud art. 186) W.Venn. zijn de vereffenaars zowel jegens derden als jegens de vennoten verantwoordelijk voor de vervulling van hun taak en aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun bestuur.
Het feit dat de vereffenaar nooit enige vergoeding zou ontvangen hebben is niet van aard om zijn aansprakelijkheid af te zwakken.
Dat de curator niet is overgegaan tot het instellen van een vordering ontneemt aan de Belgische Staat het recht niet hiertoe over te gaan. Het faillissement van BVBA A. is bovendien gesloten.
4. De vereffenaar heeft de plicht te zorgen voor de aanzuivering van het passief van de vennootschap.
X. kende de vorderingen van de Belgische Staat. Op 19 september 2000 zond de ontvanger der directe belastingen Antwerpen 12 hem een aangifte van schuldvordering toe voor een totaal bedrag van 717.043 BEF (17.775,03 EUR) meer 3.932 BEF (97,47 EUR) interesten per maand vanaf 1 oktober 2000. Op 22 januari 2003 werd aan de vereffenaar een aanvullende aangifte hoofdens verschuldigde vennootschapsbelasting ter kennis gebracht voor de sommen van 21.002,73 EUR en 224,32 EUR, meer 122,16 EUR interesten per maand vanaf 1 februari 2003.
De vereffenaar heeft deze schulden nooit betwist. Integendeel, hij beloofde verschillende keren tot de volledige aanzuivering ervan te zullen overgaan.
De heer X. werd bovendien verschillende malen in gebreke gesteld om de verschuldigde belastingen te betalen.
5. De balans van BVBA A. d.d. 19 april 2000 maakt melding van een bedrag van 3.060.409 BEF (75.865,56 EUR) schulden aan leveranciers. Er waren geen schuldeisers met een beter voorrecht dan dit van de fiscus. Nochtans bleef de Belgische Staat die over meerdere wettelijke voorrechten beschikt, volledig onbetaald. Uit het eigen stuk nr. 3 van eiser in hoger beroep, zijnde een overzicht van de door hem gedane betalingen met het voorschot van 1.000.000 BEF (24.789,35 EUR) op de verkoopprijs van het handelsfonds, blijkt dat hij hiermee de chirografaire schuldeisers wel betaalde. De ontvangst van dit voorschot dateert van 5 december 2000, dus van ná de aangifte van schuldvordering d.d. 19 september 2000 door de ontvanger der directe belastingen Antwerpen 12. De heer X. die naliet een correcte rangregeling op te stellen en verdeling te doen, kan de gevolgde wijze van besteding van dit actief niet verantwoorden.
6. Het handelsfonds van BVBA A. werd bij overeenkomst van 6 oktober 2000 verkocht aan BVBA C. voor de prijs van 3.700.000 BEF (91.720,60 EUR).
Eiser in hoger beroep geeft geen duidelijkheid over de mate waarin deze schuldvordering werd voldaan. Het hof stelt enkel vast dat de curator van het faillissement van BVBA A. in zijn brief van 31 januari 2008 geen melding maakt van een invordering ten aanzien van BVBA C. zodat de overnameprijs wellicht voor het overgrote deel betaald werd tijdens de vereffening door de heer X. In het andere geval behoorde het alleszins tot zijn verantwoordelijkheid tot de invordering ervan over te gaan. De heer X. beweert niet dat BVBA C. insolvabel zou zijn geweest.
7. Zo de heer X. tijdens de vereffening beschikte over de gelden van de verkoop van het handelsfonds van BVBA A. staat vast dat hij bij de aanwending van deze gelden het voorrecht van de fiscus geschonden heeft door op een systematische wijze niet over te gaan tot betaling van de fiscale schulden.
Zo hij niet of slechts deels over deze gelden beschikte had hij het nodige moeten doen om tot de gerechtelijke invordering ervan over te gaan. Gelet op het vereffeningdoel rustte op hem de plicht te zorgen voor een optimale realisering van het actief van de vennootschap in vereffening en diende hij namens de BVBA alle hiertoe nodige rechtsvorderingen in te stellen.
In beide hypothesen is de heer X. in zijn beheer tekort gekomen aan zijn verplichtingen als vereffenaar. Hij heeft gehandeld in strijd met de artikelen 186 (oud art. 181) en 190 (oud art. 184) W.Venn.
8. De heer X. toont niet aan dat hij de fiscale schulden niet kon betalen omdat hij boedelschulden diende te voldoen.
9. De opmerking van de heer X. dat hij op 7 mei 2002 met de fiscus een akkoordverklaring ondertekende omtrent een wijziging van de belastbare basis voor de vennootschapsbelasting van de aanslagjaren 2000 en 2001 mist relevantie.
10. Ook de opmerking van eiser in hoger beroep dat de verplichting tot het doorstorten van de bedrijfsvoorheffing rust op de vennootschap en niet op de bestuurders ervan, is naast de kwestie. Aan het mandaat van de zaakvoerders van BVBA A. is een einde gekomen door de invereffeningstelling van de vennootschap en haar bestuur werd aan de heer X. toevertrouwd. De aanzuivering van het passief behoorde tot zijn taken.
11. Vanaf zijn aanstelling tot vereffenaar heeft de heer X. geen aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend, hetgeen eveneens een fout uitmaakt in zijn beheer. Zijn nalatigheid op dit punt heeft tot verschillende aanslagen van ambtswege in de vennootschapsbelasting geleid. Vanaf het boekjaar 2005 werd zelfs geen jaarrekening meer neergelegd.
12. De heer X. beweert dat hij op 28 juni 2005 ontslag nam als vereffenaar van BVBA A. en dat hij werd opgevolgd door de boekhouder van de vennootschap, BVBA A.C. Terecht oordeelde de eerste rechter dat van deze bewering geen bewijs voorligt. Het hof onderschrijft de motieven op dat punt van de eerste rechter die hier als hernomen dienen te worden beschouwd. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd: als enige vereffenaar diende de heer X. de algemene vergadering bijeen te roepen om van zijn beweerd ontslag akte te nemen en in zijn vervanging te voorzien, waarvan evenmin enig bewijs voorligt. Het faillissementsvonnis van BVBA A., waarnaar de heer X. verwijst, wordt nog steeds niet bijgebracht.
Aan de Belgische Staat kan niet verweten worden dat hij BVBA A.C. niet in de procedure heeft betrokken.
De heer X. kan zich als vereffenaar van BVBA A. evenmin verschuilen achter het feit dat BVBA A.C. belast was met de boekhouding en het opvolgen van de fiscale aangiften van de BVBA. Niet de boekhouder doch de vereffenaar diende zorg te dragen voor onder meer de aanzuivering van de schuld in rekening-courant K.P.
13. De door de Belgische Staat geleden schade bestaat uit de gederfde inkomsten uit directe belastingen, bedrijfsvoorheffing en BTW.
Deze schade is het rechtstreekse gevolg van de door de heer X. als vereffenaar van BVBA A. gepleegde fouten zodat hij de schade dient te vergoeden op grond van artikel 192 (oud art. 186) W.Venn.
De heer X. schreef op 24 september 2001 aan het ontvangkantoor Antwerpen 12 dat hij nog voor 2.085.121 BEF (51.688,80 EUR) te innen had en voor 1.899.043 BEF (47.076,05 EUR) te betalen, alle fiscale schulden van de vennootschap inbegrepen. Hij ontkent evenmin de bewering van de Belgische Staat, die bovendien steun vindt in de stukken nrs. 24, 25 en 26 van de Belgische Staat, dat hij tijdens een bespreking d.d. 22 december 2004 nog verzekerde dat de belastingen in januari 2005 konden voldaan worden. Nu vaststaat dat hij voldoende actief kon verwezenlijken ter betaling van de volledige fiscale schuld, zijnde deze met het beste voorrecht, is de door de fiscus door de fouten van de heer X. geleden schade gelijk aan de fiscale vordering op BVBA A.
14. Het hoger beroep is ongegrond.
De heer X. wordt verwezen in de kosten van het hoger beroep.
3. | Beslissing |
Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.
De rechtspleging verliep overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Het hof verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch niet gegrond.
Het hof veroordeelt de heer X. tot de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van de Belgische Staat op een rechtsplegingsvergoeding van 3.300 EUR.
(…)