Article

Naar een grondige herdenking van het Belgisch vennootschapsrecht: het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht vraagt uw mening! Vers une refonte globale du droit des sociétés belge: le Centre belge du droit des sociétés demande votre avis!, R.D.C.-T.B.H., 2014/9, p. 819-826

Naar een grondige herdenking van het Belgisch vennootschapsrecht: het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht vraagt uw mening!
Vers une refonte globale du droit des sociétés belge: le Centre belge du droit des sociétés demande votre avis!

Hans De Wulf [1]

INHOUD

Voornaamste voorstellen tot het opstellen van een nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen De personenvennootschap

Een nieuwe kijk op enkele klassieke dichotomieën

De kapitaalvennootschappen

Publieke en genoteerde vennootschappen

Vennootschappelijk internationaal privaatrecht

Verenigingen

Structuur van het nieuwe wetboek

Principales propositions en vue de la rédaction d'un nouveau Code des sociétés et des associations La société de personnes

Un nouveau regard sur quelques distinctions classiques

Les sociétés de capitaux

Sociétés publiques et sociétés cotées

Droit international privé des sociétés

Associations

Structure du nouveau code

Deze korte tekst is bedoeld om het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht aan u voor te stellen en uw mening te vragen over de belangrijkste hervormingsvoorstellen die het onlangs wereldkundig heeft gemaakt. Het Centrum streeft een algehele, goed doordachte hervorming van het Wetboek van Vennootschappen en van het verenigingsrecht na. U kunt uw mening geven via de website en het e-mail adres die onderaan deze tekst vermeld worden.

Tussen 1970 en 1995 heeft de Belgische vennootschapswetgeving weliswaar verschillende ingrijpende veranderingen doorgemaakt, maar deze waren voor het grootste deel terug te voeren op de noodzaak Europese richtlijnen om te zetten waarbij België, zoals veel lidstaten, er voor gekozen heeft om regels die volgens de richtlijnen alleen op NV's van toepassing waren, tot de BVBA en regelmatig de CVBA uit te breiden. Bij de grote hervorming van het VZW-recht in 2001 viel op dat zelfs deze verenigingsvorm op sommige vlakken op NV-leest werd geschoeid. Na 1995 werd vooral op governance-gebied nog één en ander bijgestuurd (bv. Corporate governancewet uit 2001). In 1999 volgde dan de mijlpaal die erin bestond dat het disparate wettenarsenaal dat was ontstaan gehergroepeerd werd in één comprehensief Wetboek van Vennootschappen. Maar de opstellers hiervan waren aan handen en voeten gebonden: buiten wat klein snoeiwerk, ging het om een codificatie van bestaande regels, niet om een inhoudelijke herwerking. Ook al heeft er dus vooral tussen 1973 en 1995 heel wat bewogen op wetgevend vlak, het was geleden van het mislukte “Groot Ontwerp” in de jaren '60 en de werkzaamheden die de invoering van de BVBA in 1935 voorafgingen dat een wetgevende poging werd gedaan om fundamentele aspecten van het Belgisch vennootschapsrecht systematisch te overdenken.

Nochtans was de nood aan dergelijke fundamentele reflectie dringend geworden. Ons BVBA-recht is sinds zijn ontstaan in 1935 niet grondig meer geëvalueerd - een gebrek aan post factum-evaluatie van wetgeving is trouwens een algemeen euvel: voor zover er al een “impact assessment” gebeurt, gebeurt dit doorgaans vooraf, maar heel zelden wordt door de overheid systematisch nagegaan of wetgeving haar doelstellingen bereikt heeft. Ondertussen was het wel overwoekerd door een laag onflexibele regels die uit de Europese NV-richtlijnen gekopieerd was. Dat feit werd onder de neus geschoven van hen die er zich niet van bewust waren door de Centros-en Inspire Art -rechtspraak van het Hof van Justitie, die een light vehicle competition uitlokte. De Nederlandse wetgever reageerde met een radicale herwerking van het Nederlands BV-recht, die grondige bestudering zij het wellicht geen algehele navolging verdient [2]. Het vraagstuk van het vennootschapskapitaal en alternatieve, misschien efficiëntere manieren om schuldeisers te beschermen, is daarbij een onderwerp dat niet uit de weg kan gegaan worden [3]. Maar ook op andere vlakken is er ruimte voor verbetering: ik zal ongetwijfeld niet de enige hoogleraar zijn die sinds jaar en dag aan de bachelorstudenten duidelijk maakt dat alle vennootschapen met onbeperkte aansprakelijkheid, van maatschap over VOF tot commanditaire en CVOA, slechts minieme variaties op éénzelfde basismodel zijn [4]: ooit was er een reëel verschil tussen bijvoorbeeld maatschap en VOF (nl. toegelaten activiteiten) maar minstens sinds 1995 lijken de verschillen tussen deze vormen voornamelijk te blijven bestaan om studenten te pesten (anderzijds moet worden toegegeven dat misschien weinigen in de praktijk wakker liggen van die verschillen en dat een “harmonisatie” door reductie tot één basistype eerder verdiensten heeft op het vlak van cartesiaanse rechtlijnigheid dan praktische impact). En is het werkelijk nodig de - weliswaar weinig talrijke - vennootschappen die een beroep op de kapitaalmarkten doen (om van hun toezichthouders en reguleerders te zwijgen) te plagen met het onderscheid tussen genoteerde vennootschap (art. 4 W.Venn.) en vennootschap die een publiek beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft (art. 438 W.Venn.)?

Een groep professoren is de uitdaging aangegaan en heeft zich samengezet om het ganse Wetboek van Vennootschappen te onderzoeken met het oog op rationalisering en waar nodig modernisering en indien gepast flexibilisering. De nadruk bij de werkzaamheden lag op de grote lijnen, een grote opkuisbeurt van talrijke ongelukkige details in de wetgeving die het gevolg zijn van verschrijvingen of slechte coördinaties, kan tot later wachten.

De groep professoren gaat door het leven als het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht. Het Centrum stelt zich tot doel na te denken over de toekomst van het Belgisch vennootschapsrecht en daarover het gesprek aan te gaan met alle stakeholders: de academie, de rechtspraktijk, uiteraard ook de betroffen ondernemingen en op termijn ook zeer zeker de politiek. De groep beslaat zo goed als alle Belgische rechtsfaculteiten en bestond oorspronkelijk uit Herman Braeckmans (UA), Olivier Caprasse (ULiège en ULB), Yves De Cordt (UCL), Hans De Wulf (UGent), Xavier Dieux (ULB), Paul-Alain Foriers (ULB), Alain François (VUB), Koen Geens (KU Leuven), Frank Hellemans (KU Leuven), Guy Horsmans (UCL), Kristof Maresceau (UGent), Jean-Marie Nelissen-Grade (KU Leuven), Pierre Van Ommeslaghe (ULB) en Marieke Wyckaert (KU Leuven). Naar aanleiding van het studiedag die eind maart 2014 aan de voorstellen van de groep werd gewijd, zijn verschillende andere academici inmiddels toegetreden tot het Centrum. De hervormingsvoorstellen werden toegelicht in een boek [5]: als academici wilden wij eerst ons huiswerk maken en bepaalde denkpistes lanceren, om die dan te laten aftoetsen bij de genoemde stakeholders.

Het Centrum heeft alvast één positief neveneffect: het is een forum gebleken waarop de vennootschapsprofessoren uit zowel Wallonië, Vlaanderen als Brussel elkaar kunnen ontmoeten, over de gewest- en taalgrenzen heen. Dergelijk contact doet deugd en is verrijkend.

Maar we willen vooral iets bereiken: na de consultatie die we nu organiseren, willen we in dialoog met de politiek treden: we zullen wetgevende voorstellen op tafel leggen. Bij het schrijven daarvan is het uiteraard de bedoeling de feedback die we krijgen van alle stakeholders, van beroepsorganisaties tot individuele advocaten en bedrijfsjuristen, te verwerken.

We willen daarom reactie van iedereen die van dicht of ver iets te maken heeft met vennootschapsrecht.

Hierna vindt u de voornaamste voorstellen van het Centrum [6]. Wie meer informatie wenst kan de rapporten van het Centrum nalezen in het reeds vermelde (vn. 5) bij Larcier uitgegeven tweetalige boek.

Uw reactie kan worden verstuurd naar cbds@larciergroup.com.

Voornaamste voorstellen tot het opstellen van een nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen
De personenvennootschap

1. De enige personenvennootschap wordt de maatschap. Dit is een afzonderlijke, specifieke vennootschap die tot stand komt door een vennootschapsovereenkomst, in het gemeenschappelijk belang van de partijen afgesloten, waarbij twee of meer personen iets in gemeenschap brengen om een of meerdere welbepaalde activiteiten uit te voeren met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen.

2. De maatschap kan de rechtspersoonlijkheid verwerven indien de vennoten dat wensen, mits het vervullen van de door het wetboek voorgeschreven formaliteiten.

3. De tijdelijke (handels)vennootschap en de stille (handels)vennootschap worden modaliteiten van de maatschap.

4. Dit geldt ook voor de vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap. De huidige gewone commanditaire vennootschap wordt een (stille) maatschap die de rechtspersoonlijkheid heeft verworven.

5. Het economisch samenwerkingsverband wordt afgeschaft.

6. Het burgerlijk of handelskarakter van de maatschap wordt bepaald door het maatschappelijk doel. Wanneer zij de rechtspersoonlijkheid verwerft, verkrijgt de maatschap steeds een handelskarakter met toepassing van het beginsel van de “Formkaufmann”.

7. Het basisstelsel van de maatschap is geïnspireerd op de artikelen 18 tot 55 W.Venn., met enkele aanpassingen. Enkele bijzondere regels zijn van toepassing op de stille maatschap en op de maatschap met rechtspersoonlijkheid.

8. Dit basisstelsel vormt geen « truncus communis » voor het geheel van de vennootschappen van het wetboek.

Een nieuwe kijk op enkele klassieke dichotomieën

9. De sanctie op grond van het wettelijk specialiteitsbeginsel in het geval van een schending van het “wettelijk” doel van de vennootschap bij het stellen van concrete handelingen wordt gealigneerd op de sanctie die geldt voor de doeloverschrijding. De wettelijke regeling inzake de doeloverschrijding (art. 258, 407 en 526-657 W.Venn.) geldt voor handelingen die buiten het wettelijk of het statutaire doel liggen, en wordt uitgebreid tot alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid.

10. De vennootschap met een sociaal oogmerk wordt als een tussenvorm tussen de vennootschap en de vereniging gehandhaafd.

11. Overeenkomstig het principe van de Formkaufmann verkrijgen alle vennootschappen die een handelsvorm aannemen en rechtspersoonlijkheid genieten door hun vorm een handelskarakter en worden derhalve onderworpen aan het handelsrecht. De burgerlijke maatschap behoudt haar burgerlijk karakter maar als zij ervoor kiest om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen wordt zij ook “vormkoopman”. De vraag wordt gesteld of een bijzonder regime voor de klassieke vrije beroepen wenselijk is.

De kapitaalvennootschappen

12. Het aantal kapitaalvennootschappen wordt beperkt tot twee: de NV en de BVBA.

13. De NV wordt voorbehouden voor de zogenaamde “grote” vennootschappen. Het onderscheid tussen de NV en de BVBA wordt gebaseerd op een cijfermatig criterium. Grote vennootschappen kunnen de vorm aannemen van de NV, maar kunnen ook kiezen voor de BVBA. Een “kleine” vennootschap kan daarentegen nooit een NV worden. Alleen de NV's kunnen kiezen voor een notering.

14. De BVBA maakt het voorwerp uit van een verregaande flexibilisering. De S-BVBA wordt overbodig.

15. Het pluraliteitsvereiste in de kapitaalvennootschappen wordt afgeschaft zodat ook de EBVBA als dusdanig overbodig wordt.

16. De erkenning als CVBA wordt enkel toegekend door de Nationale Raad voor de Coöperatie. Alleen BVBA's komen hiervoor in aanmerking de CVBA wordt dus een variant op de BVBA. Maar de mogelijkheid om vrij in en uit te treden (te vergelijken met het huidige variabel kapitaal van de CV) wordt toegelaten in elke BVBA, ongeacht of ze een coöperatief karakter heeft.

17. Anders dan in de NV, waar de regels van de tweede richtlijn uiteraard blijven gelden, worden de kapitaal- en kapitaalbeschermingsregels voor de BVBA in beginsel afgeschaft. De rechten en plichten van nieuwe vennoten worden contractueel geregeld.

18. Een aantal regels die thans gelden ter bescherming van vennoten en schuldeisers kunnen mits aanpassing behouden blijven: verplichting om het belang en de waarde van een inbreng in natura te duiden, financieel plan, gelijke behandeling der vennoten.

19. Andere regels moeten wellicht behouden blijven maar grondig herdacht worden: inkoop van eigen aandelen, financiële steunverlening, een vorm van alarmbelprocedure.

20. De afschaffing van het kapitaal noopt tot het zoeken naar alternatieven voor de bescherming van schuldeisers: liquiditeits-en solvabiliteitsaspecten, verhoogde aansprakelijkheid van bestuurders, herdenking van de aanknopingspunten tussen vennootschapsrecht en faillissementsrecht.

21. De vraag wordt gesteld of de gelijkschakeling van onrechtstreekse winstuitkeringen (inkoop van eigen aandelen, financiële steunverlening) met rechtstreekse winstuitkeringen behouden moet blijven.

22. De vraag rijst ook of de afschaffing van het kapitaal moet leiden tot een herdenken van de boekhoudreglementering en de fiscaliteit die naar Belgisch recht nauw samenhangen met de enkelvoudige jaarrekening.

23. De NV's krijgen de keuze tussen het huidige monistisch bestuurssysteem en een volwaardig duaal bestuurssysteem. De ad nutum herroepbaarheid van bestuurders in de NV wordt afgeschaft. De BVBA kan een orgaan van dagelijks bestuur instellen. Het regime van nietigheid van besluiten van de raad van bestuur en van de algemene vergadering wordt gestroomlijnd.

24. In de NV wordt de regeling van het stemrecht en van winstbewijzen herbekeken. In de BVBA geldt een grote vrijheid om het stemrecht te regelen.

25. Het bestaande regime van overdracht van aandelen in de NV wordt niet fundamenteel gewijzigd. In de BVBA kan worden gekozen tussen een stelsel vergelijkbaar met het huidig stelsel in de BVBA en hetzelfde stelsel als de NV. Bij afwezigheid van duidelijke keuze, is het stelsel van de beperkte overdraagbaarheid (huidig stelsel in de BVBA) van toepassing.

26. De huidige geschillenregeling blijft behouden in de niet-genoteerde NV en in de BVBA. Daarnaast geldt in de BVBA een systeem van uittreding en uitsluiting ten laste van de vennootschap, naar het model van de huidige CV.

Publieke en genoteerde vennootschappen

27. Het begrip “vennootschap die een publiek beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft” wordt afgeschaft, maar de regels die nu voor deze NV's gelden worden behouden en toegepast op alle genoteerde vennootschappen.

28. Het begrip “genoteerde vennootschap” wordt gedefinieerd als een vennootschap waarvan de aandelen of effecten die recht geven op de verwerving van aandelen genoteerd zijn op een gereglementeerde markt. Notering van andere effecten geeft niet langer aanleiding tot het statuut van genoteerde vennootschap, maar enkele voorschriften die vooral verband houden met de jaarrekening en de controle ervan, worden van toepassing op vennootschappen die dergelijke effecten hebben uitgegeven.

29. Het onderscheid tussen grote en kleine genoteerde vennootschappen wordt gehandhaafd.

30. Het toepassingsgebied van enkele bepalingen wordt aangepast. Zo geldt het verbod voor bestuurders om in geval van belangenconflict aan de beraadslaging en stemming deel te nemen (art. 523 W.Venn.) voortaan voor alle vennootschappen. De regeling van de artikelen 556-557 i.v.m. change of control-clausules geldt daarentegen enkel voor genoteerde vennootschappen.

31. Behoudens een beperkt aantal wijzigingen inzake de squeeze-out om de bieder de mogelijkheid te geven de houders van alle mogelijke effecten te dwingen deze aan hem over te dragen, blijft het heel kapitaalmarktrecht buiten het Wetboek van Vennootschappen.

Vennootschappelijk internationaal privaatrecht

32. In het Belgisch vennootschappelijk IPR wordt afstand genomen van de werkelijke zetelleer en overgeschakeld naar de statutaire zetelleer.

33. Een procedure tot grensoverschrijdende zetelverplaatsing wordt uitgewerkt, die grotendeels geënt is op de procedure die voor de Europese vennootschap geldt, maar waarbij aan de minderheidsaandeelhouders een uittrederecht wordt gegeven.

Verenigingen

34. De hier geformuleerde voorstellen tot rationalisering en modernisering van het vennootschapsrecht worden gecombineerd met een structurele integratie van het verenigingsrecht in één Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

35. Waar mogelijk worden de boeken met gemeenschappelijke bepalingen ook toepasselijk gemaakt op verenigingen, met gepaste aandacht voor de eigenheid van het verenigingsrecht.

36. Voor de verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid worden de basisregels in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen uitgewerkt.

37. De beroepsvereniging wordt afgeschaft.

Structuur van het nieuwe wetboek

38. Het nieuwe wetboek behandelt 8 vennootschapsvormen en 4 verenigingsvormen volgens onderstaand schema:

Ce court document vous est proposé afin de vous présenter le Centre belge du droit des sociétés et de vous inviter à faire connaître votre opinion sur les principales propositions de réforme qu'il a récemment publiées. Vous êtes invités à donner votre opinion sur le site web ou via l'adresse e-mail indiquée à la fin de ce texte.

Entre 1970 et 1995, le droit des sociétés belge a connu plusieurs changements importants, dont la plupart étaient nécessaires afin de permettre la transposition de directives européennes. Bien que les règles découlant des directives n'étaient applicables qu'aux SA, la Belgique - tout comme de nombreux Etats membres - a choisi de les étendre aux SPRL et aux SCRL. A l'occasion de la grande réforme du droit des ASBL en 2001, cette forme d'association était, sur certains points, également remodelée sur la même base que la SA. Après 1995, plusieurs éléments ont encore été ajustés, en particulier au niveau du gouvernement d'entreprise (p. ex., la loi sur le gouvernement d'entreprise de 2002). En 1999, une étape importante fut franchie, en regroupant l'arsenal législatif en un Code des sociétés unique et complet. Cette réforme consista toutefois essentiellement en une codification des règles existantes, et non en une révision de fond. Bien que de nombreuses modifications législatives aient eu lieu entre 1973 et 1995, les derniers projets de loi visant à refondre de manière systématique les aspects fondamentaux du droit des sociétés belge remontaient au « grand projet de réforme des sociétés » ayant échoué dans les années '60 ainsi qu'aux travaux préparatoires précédant l'introduction de la SPRL en 1935.

La nécessité d'une telle révision fondamentale s'est pourtant avérée urgente. Notre droit des SPRL n'a plus été soumis à une profonde évaluation depuis sa création en 1935. Le manque d'évaluation de la législation post factum est d'ailleurs un problème fréquent: à moins qu'un « impact assessment » ait lieu, le gouvernement ne vérifie que très rarement si la législation a atteint ses objectifs. Entre-temps, ce droit a néanmoins été envahi par de nombreuses règles rigides, inspirées des directives européennes sur la SA. L'attention de ceux qui n'en étaient pas conscients a été attirée par la jurisprudence de la Cour de justice de l'Union européenne dans les arrêts Centros et Inspire Art, laquelle a entraîné un « light vehicle competition ». Le législateur néerlandais a réagi en réformant de manière radicale le droit néerlandais sur les sociétés fermées, sans toutefois que cet exemple mérite d'être entièrement suivi [7]. A ce propos, la question du capital social et des mesures alternatives permettant une protection plus efficace des créanciers est un sujet qui ne peut être évité [8]. Certains autres domaines pourraient également être améliorés: je ne suis sans doute pas le seul professeur qui enseigne à ses étudiants depuis de nombreuses années que toutes les sociétés à responsabilité illimitée, de la société de droit commun à la société en nom collectif en passant par les sociétés en commandite et les SCRI, ne sont que des variations mineures du même modèle de base [9]. Il fut un temps où il existait une véritable différence entre, par exemple, une société de droit commun et une société en nom collectif (notamment les activités autorisées), mais depuis au moins 1995, les différences entre ces types de sociétés ne semblent persister qu'aux fins d'harceler les étudiants. Il faut en revanche admettre que, dans la pratique, peu de personnes se soucient de ces différences et qu'une « harmonisation » par la réduction des formes de société à un type de base présente des avantages au niveau de la réflexion cartésienne plutôt qu'un impact pratique. Et est-il vraiment nécessaire d'ennuyer les sociétés faisant appel aux marchés de capitaux - bien que peu nombreuses avec la différence entre les sociétés cotées (art. 4 C. soc.) et les sociétés faisant ou ayant fait publiquement appel à l'épargne (art. 438 C. soc.)?

Un groupe de professeurs a relevé le défi et s'est engagé à revoir le Code des sociétés dans son intégralité en vue de le rationaliser et, le cas échéant, de le moderniser, et si cela s'avérait souhaitable, de le rendre plus flexible. Lors de notre étude, l'accent a été mis sur les aspects généraux. La correction de nombreux détails résultant d'erreurs d'écriture ou de mauvaise coordination peut attendre.

Ce groupe de professeurs est connu sous le nom de Centre belge du droit des sociétés. Il poursuit comme objectif de se pencher sur l'avenir du droit des sociétés belge et d'entamer le dialogue à ce sujet avec toutes les parties prenantes: le milieu universitaire et le monde judiciaire, mais également les entreprises concernées et, à terme, également le monde politique. Le groupe couvre pratiquement toutes les facultés de droit belges et était, à l'origine, composé de Herman Braeckmans (UA), Olivier Caprasse (ULiège et ULB), Yves De Cordt (UCL), Hans De Wulf (UGent), Xavier Dieux (ULB), Paul-Alain Foriers (ULB), Alain François (VUB), Koen Geens (KU Leuven), Frank Hellemans (KU Leuven), Guy Horsmans (UCL), Kristof Maresceau (UGent), Jean-Marie Nelissen-Grade (KU Leuven), Pierre Van Ommeslaghe (ULB) et Marieke Wyckaert (KU Leuven). Suite à la journée d'étude qui a eu lieu fin mars 2014 et qui a été consacrée aux propositions du groupe, plusieurs autres universitaires ont rejoint le centre. Les propositions de réforme ont été expliquées dans un ouvrage [10]: en tant qu'universitaires, nous voulions d'abord lancer certaines pistes de réflexions, afin de par la suite obtenir les réactions des parties prenantes susmentionnées.

L'existence du Centre engendre au moins un effet secondaire positif: il s'est avéré constituer un lieu de rencontre où les professeurs de Wallonie, de Flandre et de Bruxelles peuvent se rencontrer au-delà des frontières régionales et linguistiques. Un tel contact nous réjouit et est enrichissant.

Nous souhaitons surtout réaliser un objectif: suite à la présente consultation, nous aimerions entamer un dialogue avec le monde politique: nous allons présenter des propositions législatives. Lors de la rédaction de ces propositions, l'objectif est de refléter le feedback que nous recevons de toutes les parties prenantes, que ce soit des associations professionnelles, des avocats individuels ou des juristes d'entreprise.

Pour cette raison, nous invitons toutes les personnes concernées par le droit des sociétés à faire connaître leur opinion.

Vous trouverez ci-après les principales propositions du Centre [11]. Si vous souhaitez plus d'informations, vous pouvez consulter les rapports du Centre dans l'ouvrage bilingue susmentionné (note 5), publié chez Larcier.

Votre réaction peut être soumise à cbds@larciergroup.com.

Principales propositions en vue de la rédaction d'un nouveau Code des sociétés et des associations
La société de personnes

1. Réduction du nombre des sociétés de personnes avec comme base de l'articulation une « maatschap », appelée en français « société simple ». Il s'agirait d'une société distincte et spécifique, formée par la conclusion d'un contrat de société, conclu dans l'intérêt commun des parties, aux termes duquel deux ou plusieurs personnes mettent quelque chose en commun pour exercer une ou plusieurs activités déterminées et dans le but de procurer aux associés un bénéfice patrimonial direct ou indirect.

2. La société simple pourrait obtenir le bénéfice de la personnalité morale, si les associés le souhaitent, moyennant l'accomplissement des formalités prévues par le code.

3. La société momentanée et la société interne deviennent des modalités particulières de la société simple.

4. Il en est de même de la société en nom collectif et de la société en commandite simple. L'actuelle société en commandite correspond à l'acquisition de la personnalité morale par une société simple interne.

5. Le groupement d'intérêt économique est supprimé.

6. La nature civile ou commerciale de la société simple se détermine en fonction de l'objet social. Lorsqu'elle acquiert la personnalité morale, la société simple revêt le caractère commercial en vertu du principe du « Formkaufmann ».

7. Le régime de base de la société simple s'inspire des dispositions des articles 18 à 55 actuels du Code des sociétés, sous réserve de certains aménagements, et de certaines règles particulières applicables à la société simple « interne » et à la société simple dotée de la personnalité morale.

8. Ce régime de base ne constitue pas un « tronc commun » destiné à l'ensemble des sociétés organisées par le code.

Un nouveau regard sur quelques distinctions classiques

9. La sanction qui s'applique en vertu du principe légal de spécialité en cas de violation de l'objet « légal » de la société par l'accomplissement d'actes concrets est alignée sur la sanction en cas de violation de l'objet statutaire. La réglementation du dépassement de l'objet social (art. 258, 407 et 526-657 C. soc.) s'applique à tous les actes qui excèdent l'objet légal ou statutaire, et ce régime est étendu à toutes les sociétés dotées de la personnalité morale.

10. La société à finalité sociale est maintenue comme une forme intermédiaire entre la société et l'association.

11. En vertu du principe du Formkaufmann toutes les sociétés qui adoptent une forme commerciale et sont dotées de la personnalité morale acquièrent le caractère commercial en raison de leur forme et sont soumises au droit commercial. Ainsi, la société simple civile conserve son caractère civil, mais si elle choisit d'acquérir la personnalité morale, elle devient commerciale. La question se pose de savoir s'il convient de prévoir un régime particulier pour les professions libérales classiques.

Les sociétés de capitaux

12. Le nombre de sociétés de capital est limité à deux: la SA et la SPRL.

13. La SA est réservée aux « grandes » sociétés. Un critère chiffré détermine la distinction entre la SA et la SPRL. Les grandes sociétés peuvent adopter la forme de la SA, mais elles peuvent aussi choisir la forme de la SPRL. En revanche, une « petite » société ne peut jamais adopter la forme de la SA. Seules les SA peuvent faire l'objet d'une cotation en bourse.

14. La SPRL devient extrêmement flexible. La SPRL-S devient superflue.

15. L'exigence de pluralité dans les sociétés de capitaux est supprimée ce qui rend également superflue la SPRLU en tant que telle.

16. Le statut de SCRL est attribué par le Conseil National de la Coopération. Seules les SPRL peuvent acquérir ce statut. Mais la possibilité d'adhérer ou de démissionner de la société, à l'instar du capital variable dans la SC actuellement, est permise dans toutes les SPRL, indépendamment de leur caractère coopératif.

17. Contrairement à la SA, pour laquelle le régime de la deuxième directive continue bien entendu à s'appliquer, les règles en matière de capital et de protection du capital sont en principe supprimées. Les droits et obligations des nouveaux associés sont réglés contractuellement.

18. Un certain nombre de règles qui tendent à la protection des associés et des créanciers sont maintenues moyennant certains aménagements: contrôle des apports en nature, plan financier, principe de l'égalité de traitement des associés.

19. D'autres règles doivent sans doute être maintenues mais faire l'objet d'une réflexion approfondie: rachat d'actions propres, assistance financière, une forme de procédure d'alerte.

20. La suppression du capital nécessite la recherche d'alternatives en matière de protection des créanciers: aspects de liquidité et de solvabilité, responsabilité accrue des administrateurs, réexamen des rapports entre le droit des sociétés et le droit de la faillite.

21. La question se pose de savoir si les distributions indirectes (rachat d'actions propres, assistance financière) doivent être assimilées aux distributions directes.

22. La question se pose aussi de savoir si la suppression du capital doit conduire à un remaniement en profondeur du droit comptable et de la fiscalité qui sont étroitement liés en droit belge aux comptes sociaux.

23. Les SA ont le choix entre le régime moniste d'administration en vigueur actuellement et un réel régime dual. La révocabilité ad nutum des administrateurs de la SA est supprimée. La SPRL peut créer un organe de gestion journalière. Les régimes de nullité des résolutions du conseil d'administration et de l'assemblée générale sont alignés.

24. Le régime du droit de vote et celui des parts bénéficiaires fait l'objet d'un réexamen dans la SA. La SPRL bénéficie d'une grande flexibilité en matière de droit de vote.

25. Le régime actuel de cessibilité des actions dans la SA n'est pas fondamentalement modifié. Dans la SPRL l'on peut choisir entre un système comparable au régime actuel et le régime de la SA. Par défaut, le régime de cessibilité restreinte (régime actuel de la SPRL) est d'application.

26. L'actuelle procédure de résolution des conflits est maintenue dans la SA non cotée et dans la SPRL. Dans la SPRL l'on prévoit en outre un système de démission et d'exclusion à charge de la société, selon le modèle actuellement applicable à la SC.

Sociétés publiques et sociétés cotées

27. La notion de « société faisant ou ayant fait publiquement appel à l'épargne » disparaît mais les règles qui s'appliquent à ce type de SA sont maintenues et appliquées à toutes les sociétés cotées.

28. La notion de « société cotée » est définie comme une société dont les actions ou les titres donnant droit à l'acquisition d'actions sont cotées sur un marché réglementé. La cotation d'autres titres ne donne pas lieu au statut de société cotée, mais quelques dispositions relatives notamment aux comptes annuels et au contrôle de ceux-ci, deviennent applicables aux sociétés qui ont émis de tels titres.

29. La distinction entre grandes et petites sociétés cotées est maintenue.

30. Le champ d'application de quelques dispositions est adapté. Ainsi, l'interdiction pour les administrateurs qui ont un conflit d'intérêt de prendre part à la délibération et au vote (art. 523 C. soc.) est étendue à toutes les sociétés. En revanche, le régime des articles 556-557 du Code des sociétés en matière de changement de contrôle s'applique aux seules sociétés cotées.

31. Sous réserve de quelques modifications limitées en matière de squeeze-out pour permettre à l'offrant d'obliger les détenteurs de tous types de titres à céder ceux-ci, l'ensemble du droit des marchés financiers reste en dehors du Code des sociétés.

Droit international privé des sociétés

32. En matière de DIP des sociétés, la théorie du siège réel est abandonnée au bénéfice de la théorie du siège statutaire.

33. Il est prévu une procédure de transfert transfrontalier du siège, qui s'inspire de la procédure prévue pour le transfert du siège d'une société européenne, moyennant un droit de sortie pour les actionnaires minoritaires.

Associations

34. Les propositions formulées ici et qui tendent à la rationalisation et à la modernisation du droit des sociétés sont combinées avec une intégration structurelle du droit des associations en un seul Code des sociétés et des associations.

35. Dans la mesure du possible, les livres contenant les dispositions communes s'appliquent aussi aux associations, tout en respectant la spécificité du droit des associations.

36. Les règles de base applicables aux associations dépourvues de personnalité juridique sont énoncées dans le Code des sociétés et des associations.

37. L'union professionnelle est supprimée.

Structure du nouveau code

38. Le nouveau code traite de 8 formes de société et de 4 formes d'association selon le schéma ci-dessous :

[1] Lid Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht/Membre du Centre belge du droit des sociétés.
[2] Zie D. Bruloot,” Het nieuwe Nederlandse BV-recht”, TRV 2014, 445-473.
[3] Zie voor een omvattend rechtsvergelijkend overzicht van de problematiek, met originele en genuanceerde hervormingsvoorstellen, D. Bruloot, Vennootschapskapitaal en schuldeisers. Een onderzoek naar de effectiviteit van de (Europese) kapitaalregelen en alternatieve technieken van schuldeisersbescherming, Intersentia, 2014, 824 p.; verder bv. J.-M. Nelissen-Grade en M. Wauters, “Reforming legal capital: harmonisation or fragmentation of creditor protection?” in Geens en Hopt (eds.), The European Company Law Action Plan Revisited, Leuven, Leuven University Press, 2010, 25-59; M. Wyckaert en F. Parrein, “Kapitaal, een mythe van kapitaal belang?” in Jan Ronse Instituut (ed.), Overzicht nieuwe wetgeving vennootschappen 2007-2011, Kalmthout, Biblo, 2011, 46-96.
[4] Koen Geens heeft de idee al een tijd lang uitgedragen in geschriften, zie bv. K. Geens, “Een nieuw Wetboek van Vennootschappen en verenigingen: lean and mean, fit and proper” in Quid leges sine cogitatione? Enkele reflecties over vennootschapsrecht aangeboden aan Jean-Marie Nelissen-Grade, Antwerpen, Biblo, 2011, 74-102.
[5] Belgisch Centrum Voor Vennootschapsrecht, De modernisering van het vennootschapsrecht/La modernisation du droit des sociétés, Brussel, Larcier, 2014, 446 p.
[6] De voorstellen zijn ook te vinden op de website van het boek: http://uitgeverijlarcier.larciergroup.com/titres/131342_2/de-modernisering-van-het-vennootschapsrecht -la-modernisation-du-droit-des-societes.html.
[7] Voir D. Bruloot, « Het nieuwe Nederlandse B.V.-recht », T.R.V., 2014, 445-473.
[8] Pour un aperçu comparatif détaillé du problème, y compris des propositions de réforme originales et nuancées, voir, D. Bruloot, Vennootschapskapitaal en schuldeisers. Een onderzoek naar de effectiviteit van de (Europese) kapitaalregelen en alternatieve technieken van schuldeisersbescherming, Intersentia, 2014, 824 p.; voir égal. p. ex. J.-M. Nelissen-Grade et M. Wauters, « Reforming legal capital: harmonisation or fragmentation of creditor protection? », in Geens et Hopt (eds.), The European Company Law Action Plan Revisited, Louvain, Leuven University Press, 2010, 25-59; M. Wyckaert et F. Parrein, “Kapitaal, een mythe van kapitaal belang? » in Jan Ronse Instituut (ed.), Overzicht nieuwe wetgeving vennootschappen 2007-2011, Kalmthout, Biblo, 2011, 46-96.
[9] Koen Geens a déjà propagé l'idée depuis de nombreuses années, voir p. ex. K. Geens, « Een nieuw Wetboek van Vennootschappen en verenigingen: lean and mean, fit and proper », in Quid leges sine cogitatione? Enkele reflecties over vennootschapsrecht aangeboden aan Jean-Marie Nelissen-Grade, Anvers, Biblo, 2011, 74-102.
[10] Centre belge du droit des sociétés, De modernisering van het vennootschapsrecht/La modernisation du droit des sociétés, Bruxelles, Larcier, 2014, 446 p.
[11] Les propositions peuvent être consultées sur le site web de l'ouvrage: http://uitgeverijlarcier.larciergroup.com/titres/131342_2/de-modernisering-van-het-vennootschapsrecht -la-modernisation-du-droit-des-societes.html.