Article

Hof van beroep Brussel, 13/01/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/9

Hof van beroep Brussel 13 januari 2014

E.P. en N.D. / V. Missoul, advocaat, in haar hoedanigheid van curator van het faillissement van BVBA P.

Zet.: C. Van Santvliet (alleenzetelend raadsheer)
Pl.: Mrs. R. Tas en V. Missoul

Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis d.d. 28 februari 2012 dat door de rechtbank van koophandel te Leuven werd uitgesproken.

Er wordt geen akte van betekening voorgelegd.

Het verzoekschrift tot hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig neergelegd op de griffie van het hof op 25 juli 2012.

De advocaten van partijen werden gehoord op de openbare terechtzitting van 16 december 2013.

I. Relevante feiten

1. Appellanten en de heer G.P. hebben op 15 juni 1987 de BVBA P. opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 750.000 BEF vertegenwoordigd door 75 aandelen met elk een nominale waarde van 10.000 BEF.

De heer E.P. schreef in op 35 aandelen en volstortte deze tot beloop van een bedrag van 100.000 BEF.

Mevrouw N.D. schreef in op 35 aandelen en volstortte deze tot beloop van een bedrag van 100.000 BEF.

De heer G.P. schreef in op 5 aandelen en deze werden volledig volgestort (50.000 BEF).

De heer E.P. werd benoemd tot zaakvoerder.

2. Appellanten en de heer G.P. stellen dat zij in 2002 al hun 75 aandelen verkochten aan de heer M.H. en de heer J.V. De overnameprijs werd betaald in schijven waarvan een schijf van 9.500 EUR werd betaald op 10 maart 2003.

In 2008 zouden de heren M.H. en de heer J.V. de aandelen hebben verkocht aan de heer G.M. De heer G.M. werd op 21 maart 2008 benoemd tot zaakvoerder van de BVBA P. Op datzelfde moment werd ontslag verleend aan de heer E.P. als zaakvoerder van de BVBA P.

3. Bij vonnis van 22 december 2009 werd de BVBA P. failliet verklaard en geïntimeerde q.q.werd aangesteld als curator.

De heer G.M. werd tijdens het jaar 2010 vier keer in gebreke gesteld om het niet-volgestorte gedeelte van het kapitaal (bedrag van 12.394 EUR) te betalen aan geïntimeerde q.q.

Bij brief van 12 november 2010 werden appellanten en de heer G.P. als oprichters in gebreke gesteld tot betaling van een bedrag van 12.394,67 EUR. De curator meldde dat zij van de laatste zaakvoerder, de heer G.M., geen aandelenregister mocht ontvangen zodat een overdracht van aandelen haar niet tegenstelbaar was.

4. Hierop reageerden appellanten en de heer G.P. dat zij reeds in 2002 al hun aandelen hadden verkocht aan de heren M.H. en J.V. Ook het aandelenregister werd aan deze heren overhandigd (brief van 16 november 2010).

5. Op 20 januari 2012 antwoordde de curator dat zij niet akkoord kon gaan met de inhoud van de brief van 16 november 2010 “waar de heer G.M. trouwens verklaard heeft dat het aandelenregister op het ogenblik van de overname van de BVBA in 2008 van J.V. geenszins in orde was”. De heer “V.” zou er zelfs niet in zijn voorgekomen. Zij bevestigde zelf niet in het bezit van het aandelenregister te zijn. Zij achtte de overdrager en de overnemer hoofdelijk aansprakelijk voor de volstorting van de aandelen. Appellanten en de heer G.P. werden nogmaals in gebreke gesteld om een bedrag van 12.394,67 EUR te betalen.

II. Voorwerp van het hoger beroep

6. Geïntimeerde q.q.ging op 27 januari 2012 over tot dagvaarding van appellanten, de heer G.P. en de heer G.M. Haar vordering strekte ertoe al deze personen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van 12.394,67 EUR ten titel van volstorting van het kapitaal, te vermeerderen met de moratoire interesten vanaf 5 januari 2010, minstens vanaf 12 november 2010 tot op de datum van de dagvaarding, waarna de gerechtelijke interesten tot de datum van volledige betaling.

7. In het bestreden vonnis wordt de vordering in zoverre gericht tegen de heer G.P. ongegrond verklaard.

Appellanten worden elk veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde q.q.van een bedrag van 6.179,34 EUR, vermeerderd met de moratoire interesten aan de wettelijke rentevoet vanaf 5 januari 2010 tot op de dag van volledige betaling.

De heer G.M. wordt hoofdelijk met eerste en tweede appellanten veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde q.q.van een bedrag van 12.394,68 EUR meer interesten.

De heer G.M. wordt ook veroordeeld tot vrijwaring van appellanten.

De kosten worden hoofdelijk ten laste gelegd van appellanten en de heer G.M.

Geïntimeerde q.q.wordt veroordeeld tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding van 403 EUR aan de heer G.P.

8. Appellanten tekenden hoger beroep aan tegen het bestreden vonnis. Zij vorderen dit vonnis te vernietigen in zoverre het de vordering van geïntimeerde q.q.lastens hen ontvankelijk en gegrond heeft verklaard. Zij verzoeken het hof, opnieuw rechtdoende, de vordering van geïntimeerde q.q.lastens hen onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren.

Geïntimeerde q.q.besluit tot de afwijzing van het hoger beroep en vraagt het bestreden vonnis te bevestigen.

III. Beoordeling

9. Geïntimeerde q.q.roept in dat de aandelenoverdracht niet aan haar tegenstelbaar is. Zij verwijst naar artikel 250 W.Venn. dat bepaalt dat overdrachten en overgangen van aandelen in een BVBA eerst gebeuren ten aanzien van de vennootschap en van derden vanaf de datum van de inschrijving in het aandelenregister. Aangezien het aandelenregister niet wordt voorgelegd, meent geïntimeerde q.q.dat de aandelenoverdracht haar niet tegenstelbaar is.

Voorts roept geïntimeerde q.q.in dat, zelfs indien de aandelenoverdracht haar kan worden tegengesteld, dit nog niet inhoudt dat appellanten zijn bevrijd van hun volstortingsplicht. Indien appellanten wensen bevrijd te zijn van hun volstortingsplicht, dan moeten zij aantonen dat de vennootschap akkoord is gegaan met een schuldvernieuwing in de zin van artikel 1271, 2° BW.

10. Appellanten voeren aan dat de overdracht van hun aandelen wel tegenstelbaar is aan geïntimeerde q.q.Zij menen dat bij afwezigheid van een aandelenregister, uit andere omstandigheden kan worden afgeleid dat er een tegenwerpelijke overdracht is tot stand gekomen. Het aandelenregister is geen exclusief middel tot tegenstelbaarheid van de aandelenoverdracht. De tegenstelbaarheid kan ook volgen uit andere omstandigheden.

Hiervoor verwijzen appellanten naar de jaarrekening van de BVBA P. met betrekking tot het boekjaar 2003, zoals goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders van 29 november 2004 en neergelegd voor publicatie op 14 februari 2005. In de toelichting bij deze jaarrekening wordt onder “III. Staat van het kapitaal” het volgende vermeld:


B. Niet gestort kapitaal 1. Niet-opgevraagd kapitaal (post 101) 2. Opgevraagd niet-gestort
Aandeelhouders die nog moeten volstorten
J.V. 6.197
M.H. 6.198
Totaal 12.395

Appellanten stellen dat de aandelenoverdracht hierdoor zowel ten aanzien van de vennootschap als ten aanzien van derden, tegenstelbaar is. Bijgevolg is de aandelenoverdracht volgens hen ook tegenstelbaar aan geïntimeerde q.q.

Appellanten betogen dat de aandelenoverdracht aan geïntimeerde q.q.in ieder geval tegenstelbaar is, aangezien appellanten per brief van 16 november 2010 de curator in kennis hebben gesteld van de overdracht en de curator zelf de overdracht meermaals bevestigde.

Aangezien de overdracht tegenstelbaar is, menen appellanten bevrijd te zijn van hun volstortingsplicht. Zelfs indien zou moeten worden aangetoond dat er een schuldvernieuwing is tot stand gekomen, dan ook zijn de nodige voorwaarden vervuld zoals blijkt uit de jaarrekening per 31 december 2003 en volgende jaarrekeningen.

11. Het hof overweegt als volgt.

Er wordt geen aandelenregister voorgelegd. Er kan bijgevolg onmogelijk worden nagegaan of er overdrachten zijn ingeschreven in het aandelenregister.

Geïntimeerde q.q.heeft haar vordering ook gericht tegen de heer G.M. Zij vorderde de heer G.M. te veroordelen tot betaling van het volledige bedrag van het niet-volgestorte kapitaal. Zij erkende hierdoor dat de heer G.M. de enige aandeelhouder was op de datum van het faillissement van de BVBA P. Geïntimeerde q.q.erkende bijgevolg dat er een aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden. Zij heeft ervoor geopteerd om zich te beroepen op de aandelenoverdracht, ook al ligt er geen bewijs van inschrijving in het aandelenregister voor, om tevens een vordering te kunnen instellen tegen de heer G.M. als laatste overnemer van de aandelen.

In de goedgekeurde en neergelegde jaarrekeningen over de boekjaren 2003, 2004 en 2005 (laatste jaarrekening die werd neergelegd) wordt uitdrukkelijk aangegeven dat enkel de heren M.H. en J.V (die volgens dezelfde jaarrekeningen de zaakvoerders van de BVBA P. waren) nog gehouden waren tot de volstortingsplicht. Nergens blijkt dat de BVBA nog een vordering zou hebben ten aanzien van appellanten in die zin dat zij appellanten nog zou kunnen aanspreken tot volstorting. De jaarrekeningen worden opgesteld door de zaakvoerders, goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders en vervolgens neergelegd ter publicatie door de zaakvoerders van de BVBA P.

Zodoende heeft de vennootschap hiermee op expliciete wijze erkend dat appellanten bevrijd zijn van hun volstortingsplicht. Er dient dan ook te worden aangenomen dat de vennootschap akkoord is gegaan met de overdracht van de volstortingsplicht van appellanten aan de nieuwe aandeelhouders met bevrijding van appellanten.

Op basis van al deze overwegingen besluit het hof dat de vordering van geïntimeerde q.q.ten aanzien van appellanten ongegrond is.

Om deze redenen:

Het hof, rechtdoende na tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond,

Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het de vordering van geïntimeerde q.q.ten aanzien van appellanten gegrond heeft verklaard en appellanten heeft veroordeeld in de kosten,

Opnieuw beslissend,

Verklaart de vordering van geïntimeerde q.q.ten aanzien van appellanten ongegrond,

Veroordeelt geïntimeerde q.q.in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld in hoofde van appellanten op 210 EUR.

Veroordeelt geïntimeerde q.q.tot betaling aan appellanten van een rechtsplegingsvergoeding van 807 EUR (1.210 EUR min bedrag toegekend door bestreden vonnis aan de heer G.P.) voor de procedure in eerste aanleg en van 1.210 EUR voor de procedure van hoger beroep.

(…)