Article

Hof van Cassatie, 13/03/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/7, p. 693-695

Hof van Cassatie 13 maart 2014

CONTINUITEIT VAN ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord - Homologatie van het reorganisatieplan - Openbare orde
Een gedifferentieerde behandeling van schuldeisers moet functioneel zijn, dit wil zeggen afgestemd zijn op het behoud van de onderneming als economische entiteit en mag niet disproportioneel zijn, hetgeen door de rechter marginaal kan worden getoetst.
Een herstelplan waarbij een schuldeiser bij een meerderheidsbesluit gebonden wordt aan een gedifferentieerde behandeling van zijn schuldvordering die niet aan deze voorwaarden voldoet, is strijdig met de openbare orde.
CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire par accord collectif - Homologation du plan de réorganisation - Ordre public
Un traitement différencié des créanciers doit être fonctionnel, c'est-à-dire que ce traitement doit viser le maintien de l'entreprise en tant qu'entité économique et ne peut pas être disproportionné, ce qui peut être contrôlé de manière marginale par le juge.
Un plan de redressement qui prévoit, par décision majoritaire, un traitement différencié de la créance d'un créancier qui ne satisfait pas ces conditions, est contraire à l'ordre public.

Rijksdienst voor Sociale Zekerheid / X BVBA en Y NV

Zet.: E. Dirix en A. Fettweis (afdelingsvoorzitters), G. Jocqué, B. Wylleman en K. Moens (raadsheren)
OM: L. Decreus (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. A. De Bruyn en C. De Baets
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 10 juni 2013.

Afdelingsvoorzitter E. Dirix heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal L. Decreus heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan.

Enig middel tot cassatie

Geschonden wetsbepalingen:

- de artikelen 46, 49, 53, 54, 55 en 56 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (WCO), de artikelen 46, 55 en 56 vóór hun wijziging bij wet van 27 mei 2013.

Aangevochten beslissing:

Het bestreden arrest bevestigt het vonnis van de eerste rechter die het door eerste verweerster neergelegde reorganisatieplan homologeerde en voor recht zegde dat onder voorbehoud van betwistingen die voortvloeien uit de uitvoering van het plan de reorganisatieprocedure gesloten wordt op 29 juni 2012.

Het bestreden arrest overweegt hierbij als volgt:

“4. Volgens de tweede grief van (eiser) bevat het herstelplan een ongeoorloofde differentiatie omdat (h)em in (2de categorie) slechts 30% van (zijn) schuldvordering wordt uitbetaald en bepaalde schuldeisers (in 1ste categorie) 50% krijgen. De eerste rechter had volgens h(em) de homologatie moeten weigeren vanwege een schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en strijdigheid met de openbare orde.

De (...) tweede (verweerster) tekent incidenteel hoger beroep aan tegen het vonnis a quo omdat ook zij (die 30% ontvangt) zich verzet tegen de homologatie van het herstelplan wegens ongeoorloofde differentiatie tussen de schuldeisers.

De (eiser) stelt vooreerst dat (h)ij thuishoort in de categorie van schuldeisers met wie de onderneming nog steeds economische banden onderhoudt en die terugbetaald moeten worden ten belope van 50%.

Deze discussie omtrent de indeling van (eiser) in de juiste categorie van schuldeisers, vormt niet het voorwerp van de homologatieprocedure. Om een 'categorisatiegeschil' te beslechten, kon (eiser) een procedure conform artikel 46 WCO instellen, wat (h)ij niet heeft gedaan.

Waar in casu de vereiste meerderheden werden behaald voor de goedkeuring van het herstelplan door de schuldeisers, heeft de eerste rechter terecht zijn onderzoek beperkt tot het nageleefd zijn van de pleegvormen en gebrek aan schending van de openbare orde (art. 55, 2° WCO).”

(p. 4., punt 4).

Grieven

1. Krachtens artikel 49 WCO kan het reorganisatieplan, dat door de schuldenaar tijdens de opschorting overeenkomstig artikel 47 WCO wordt opgesteld in het kader van de procedure van de gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord, in een gedifferentieerde regeling voorzien voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of van de aard ervan.

Het reorganisatieplan dient door de meerderheid van de schuldeisers overeenkomstig artikel 54 WCO te worden goedgekeurd en vervolgens door de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 55 WCO te worden gehomologeerd.

2. Krachtens artikel 55 WCO kan de rechtbank van koophandel de homologatie van het herstelplan weigeren in geval van niet-naleving van de pleegvormen door de WCO opgelegd of wegens schending van de openbare orde.

Een reorganisatieplan dat voorziet in een verschil in behandeling van de schuldeisers dat niet redelijk is verantwoord, kan, in het licht van algemeen rechtsbeginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, het proportionaliteits- of evenredigheidbeginsel en het vereiste van de goede trouw, niet door de rechtbank worden gehomologeerd wegens schending van de openbare orde.

Het bestreden arrest oordeelde in die zin dat “wanneer de grenzen van het redelijke zijn overschreden, (...) er sprake (kan) zijn van strijdigheid met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel (art. 10 en 11 Gw.) en dus met de openbare orde” (arrest, p. 5, tweede alinea).

3. Het bestreden arrest stelt vast dat in het reorganisatieplan dat door eerste verweerster was opgesteld een onderscheid werd gemaakt tussen schuldeisers met wie zij economische banden zal onderhouden in de toekomst (1ste categorie van schuldeisers), en de anderen (2de categorie van schuldeisers). De 1ste categorie van schuldeisers zou worden terugbetaald ten belope van 50% en de andere categorie aan 30% (arrest, p. 4, tweede en voorlaatste alinea; p. 5, vijfde alinea).

Volgens de appelrechters was de gemaakte differentiatie op basis van het criterium van de “strategisch” belangrijke schuldeisers, en de gevolgen ervan, redelijk en dus geoorloofd zodat er op dat vlak geen schending is van de openbare (p. 5, derde en vijfde alinea).

Op de kritiek van eiser tegen het reorganisatieplan, luidend dat eiser ten onrechte was opgenomen in de 2de categorie van schuldeiser, terwijl hij meende thuis te horen in de 1ste categorie van schuldeisers met wie de onderneming nog steeds economische banden onderhoudt, weigerde het hof van beroep evenwel in te gaan op grond dat:

“Deze discussie omtrent de indeling van (eiser) in de juiste categorie van schuldeisers, vormt niet het voorwerp van de homologatieprocedure. Om een 'categorisatiegeschil' te beslechten, kon (eiser) een procedure conform artikel 46 WCO instellen, wat zij niet heeft gedaan” (p. 4, punt 4, vierde alinea).

4. Anders dan het bestreden arrest oordeelt, kan de discussie omtrent de indeling van een schuldeiser in de juiste categorie van schuldeisers niet worden aangevochten via de procedure voorzien in artikel 46 WCO, welke procedure betrekking heeft op de bepaling van het passief van de schuldenaar en alle aspecten regelt van de betwistingen die kunnen rijzen omtrent het bedrag of de hoedanigheid (het al dan niet bevoorrecht karakter) van de door de schuldenaar vermelde schuldvordering:

Ҥ 1. Elke schuldeiser in de opschorting die het bedrag of de hoedanigheid van de door de schuldenaar vermelde schuldvordering betwist en elke andere belanghebbende die schuldeiser beweert te zijn, kan, in geval van voortdurende onenigheid met de schuldenaar, de betwisting voor de rechtbank brengen die de procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft geopend, overeenkomstig de artikelen 700 tot 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 2. Elke schuldvordering in de opschorting gebracht op de lijst bedoeld in artikel 17, § 2, 7°, in voorkomend geval gewijzigd met toepassing van § 3, kan op dezelfde wijze door elke belanghebbende worden betwist. De vordering wordt gericht tegen de schuldenaar en de betwiste schuldeiser.

§ 3. Indien de betwisting niet tot haar bevoegdheid behoort, bepaalt de rechtbank het bedrag en de hoedanigheid waarvoor de schuldvordering voorlopig zal aanvaard worden in de werkzaamheden van de gerechtelijke reorganisatie en verwijst de partijen naar de bevoegde rechtbank opdat die ten gronde oordeelt. Indien de betwisting tot haar bevoegdheid behoort maar de beslissing over de betwisting niet binnen een voldoende korte termijn zou kunnen worden getroffen, kan de rechtbank eveneens dit bedrag en deze hoedanigheid bepalen.

(...)

§ 6. In voorkomend geval verbetert of vervolledigt de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 7° bedoelde lijst van schuldeisers en legt hij ze ter griffie neer ten laatste acht dagen voor de in artikel 54 bepaalde rechtszitting. De griffier voegt de lijst en de verbeterde of aanvullende gegevens bij het dossier van de gerechtelijke reorganisatie”.

Het is pas na afloop van de procedures voorzien in artikel 46 WCO dat het reorganisatieplan door de schuldenaar wordt opgesteld en dat de schuldeisers worden ingedeeld in verschillende categorieën.

Opmerkingen tegen de opname van een bepaalde schuldeiser in een bepaalde categorie van schuldeisers kunnen derhal ve eerst worden opgeworpen op de zitting waarop zal worden overgegaan tot de stemming over het herstelplan.

5. De discussie die door eiser was gevoerd omtrent de vraag of hij in het reorganisatieplan in de juiste categorie van schuldeisers was ingedeeld, had geen betrekking op de bepaling van het bedrag of de hoedanigheid van zijn schuldvordering, maar op de inhoud van het plan en de mate waarin zijn schuldvordering zou worden terugbetaald, wat afhing van de categorie van schuldeisers waarin hij werd opgenomen.

De kritiek van eiser tegen zijn indeling in de 2de categorie van schuldeisers had bijgevolg betrekking op de gedifferentieerde behandeling van de diverse schuldeisers, welke betwisting, overeenkomstig artikel 55 WCO, aan de homologatietoets van de rechtbank van koophandel kan worden voorgelegd en niet via de procedures van artikel 46 WCO diende te worden beslecht.

Met zijn verweer, gesteund op het onredelijk karakter van de indeling van eiser in de 2de categorie van schuldeisers, stelde eiser immers verenigbaarheid van het reorganisatieplan met de openbare orde in vraag zodat het bestreden arrest, in het kader van het beroep, ingesteld door eiser overeenkomstig artikel 56 WCO tegen het vonnis dat oordeelde over de homologatie van het reorganisatieplan, de gevoerde discussie wel degelijk ten gronde had moeten onderzoeken en inzonderheid had moeten nagaan of dat verschil in behandeling redelijk is verantwoord en geen schending inhoudt van de openbare orde.

6. Hieruit volgt dat het bestreden arrest, door in strijd met de artikelen 46 en 55 WCO te oordelen dat de door eiser gevoerde discussie omtrent zijn indeling in de juiste categorie van schuldeisers, niet het voorwerp kan uitmaken van de homologatieprocedure, nu dit “categorisatiegeschil” diende beslecht te worden in een procedure conform artikel 46 WCO, wat hij niet heeft gedaan, zijn beslissing niet naar recht heeft verantwoord, mitsdien de homologatie van het reorganisatieplan door de eerste rechter niet wettig heeft bevestigd, nu de bedoelde discussie wel degelijk betrekking had op de gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers en aldus het voorwerp kon uitmaken van de homologatieprocedure (schending van de art. 46, 49, 53, 54, 55 en 56 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen).

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling

1. Artikel 55, tweede lid WCO bepaalt dat de homologatie van het plan slechts door de rechtbank kan worden geweigerd in geval van niet-naleving van de pleegvormen door deze wet opgelegd of wegens schending van de openbare orde.

2. Krachtens artikel 49 WCO, eerste lid, kan het reorganisatieplan voorzien in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of van de aard ervan.

Een gedifferentieerde behandeling van schuldeisers moet functioneel zijn, dit wil zeggen afgestemd zijn op het behoud van de onderneming als economische entiteit en mag niet disproportioneel zijn, hetgeen door de rechter marginaal kan worden getoetst. Een herstelplan waarbij een schuldeiser bij een meerderheidsbesluit gebonden wordt aan een gedifferentieerde behandeling van zijn schuldvordering die niet aan deze voorwaarden voldoet, is strijdig met de openbare orde.

3. De appelrechters stellen vast dat het herstelplan voorziet in twee categorieën van schuldeisers, namelijk de “strategisch belangrijke schuldeisers” met wie de onderneming in de toekomst economische banden zal onderhouden en de overige schuldeisers waaronder alle “institutionele schuldeisers” zoals de eiser, aan wie respectievelijk 50% en 30% van hun schuldvordering wordt betaald en dat alle “institutionele schuldeisers” op gelijke basis worden behandeld.

Zij oordelen dat de voorkeur voor de “strategisch belangrijke schuldeisers kadert binnen de continuïteit van de onderneming en derhalve een functioneel toetsingscriterium [is]” en “een objectieve basis [oplevert] om enige differentiatie tussen schuldeisers te rechtvaardigen” en dat “de doorgevoerde differentiatie [...] redelijk is”.

4. Op grond hiervan oordelen de appelrechters naar recht dat de verschillende behandeling van de schuldeisers en de indeling van de eiser als institutionele schuldeiser bij de tweede categorie van schuldeisers, geen schending oplevert van de openbare orde.

Het middel kan in zoverre niet worden aangenomen.

5. Voor zover het middel gericht is tegen de motieven waarin het bestreden arrest oordeelt dat de discussie omtrent de indeling van de eiser in een bepaald categorie van schuldeisers, niet het voorwerp van de homologatieprocedure vormt, maar een discussie die dient gevoerd te worden in de procedure bedoeld in artikel 46 WCO, is het middel gericht tegen een overtollige reden, en is het mitsdien, bij gebrek aan belang, niet ontvankelijk.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiser op 1.098,49 EUR en voor de eerste verweerster op 295,93 EUR.

(…)