Article

Actualité : Kh. Antwerpen, 11/12/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/3, p. 318

Kh. Antwerpen 11 december 2013

Zaak: AR 12/08645
CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemene bepalingen - Rechten van de schuldeisers - Boedelschuld


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Dispositions générales - Droits des créanciers - Dette de la masse


Artikel 37 WCO voorziet in een bijzondere regeling voor schuldvorderingen die beantwoorden aan prestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie. Ongeacht of deze schuldvorderingen voortvloeien uit nieuwe verbintenissen van de schuldenaar of uit overeenkomsten die lopen op het ogenblik van het openen van de procedure, worden zij beschouwd als boedelschulden in een navolgende vereffening of faillissement tijdens de periode van reorganisatie of na het beëindigen ervan, in zoverre er een nauwe band bestaat tussen de beëindiging van de procedure en die collectieve procedure. De betaling ervan wordt evenwel slechts afgenomen bij voorrang van de opbrengst van de tegeldegemaakte goederen waarop een zakelijk recht is gevestigd, voor zover die prestaties bijgedragen hebben tot het behoud van de zekerheid of de eigendom. De ratio legis van deze bepaling behoeft weinig toelichting. Het betreft een gunst voor de medecontractant die een bijdrage levert aan de continuïteit van de onderneming van de schuldenaar (zie reeds, A. De Wilde, Boedelschulden in het insolventierecht, Antwerpen, Intersentia, 2005, 538, nr. 612). Het toepassingsgebied van deze regeling is betwist. De wijzigingswet WCO heeft ter zake geen verduidelijking gebracht.

De toepassing van artikel 37 WCO veronderstelt niet dat de gerechtelijke reorganisatie “mislukt” is. De regeling kan worden toegepast in het kader van een onmiddellijk op een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag volgend faillissement.

De bedrijfsvoorheffing voldoet aan de voorwaarden van artikel 37 WCO. Het volstaat dat de schuldvordering beantwoordt aan prestaties uitgevoerd tijdens de opschorting, zonder dat er sprake is van een onmiddellijk en direct verband met die prestaties.

Teneinde aanspraak te kunnen maken op de voorrang bepaald in artikel 37, derde lid WCO, dient het concrete bewijs geleverd te worden dat de bewuste prestaties tijdens de periode van reorganisatie hebben geleid tot een effectief behoud van het onderpand van de separatisten. Een algemene motivering volstaat daartoe niet.