Article

Actualité : Hof van Justitie, 16/01/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/3, p. 314-315

Hof van Justitie 16 januari 2014

Ralph Schmid, optredend in de hoedanigheid van curator van de betreffende het vermogen van Aletta Zimmermann ingeleide insolventieprocedure / Lilly Hertel

Zaak: C-328/12
INSOLVENTIE
Transnationale insolventie - Europese insolventie - Verordening 1346/2000 - Bevoegdheid - Toepassingsgebied


INSOLVABILITÉ
Insolvabilité transfrontalière - Insolvabilité européenne - Règlement 1346/2000 - Compétence - Champ d'application


In dit arrest verduidelijkt het Hof het ruimtelijke toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (hierna aangeduid als de “insolventieverordening”. Aanleiding tot dit arrest waren de volgende feiten. Schmid was aangesteld als curator van een in Duitsland tegen de schuldenares geopende insolventieprocedure. Verweerster, Hertel, woont in Zwitserland. Via een actio pauliana daagde Schmid verweerster voor de Duitse rechter en vorderde de teruggave aan de schuldenares van 8.015,08 EUR, exclusief rente. Die vordering was in eerste en in tweede aanleg onontvankelijk verklaard op grond dat de Duitse rechter geen internationale bevoegdheid had. Met een beroep in “Revision” zette Schmid zijn actio pauliana door voor het Bundesgerichtshof. Deze stelde volgende prejudiciële vraag aan het Hof: “[Z]ijn de rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure betreffende het vermogen van de schuldenaar is geopend, bevoegd om kennis te nemen van een faillissementspauliana die is gericht tegen een verweerder die zijn woonplaats of statutaire zetel niet in een lidstaat heeft?”. Anders gesteld, vereist de insolventieverordening dat voor de toepassing van een actio pauliana eiser én verweerder beide hun woonplaats of statutaire zetel in een lidstaat hebben.

Het Hof beantwoordt de vraag of de insolventieverordening in ieder geval slechts kan worden toegepast indien er sprake is van grensoverschrijdende elementen, in die zin dat binnen de werkingssfeer van de insolventieverordening alleen situaties vallen die verband houden met twee of meer lidstaten, negatief. Een dergelijke algemene en absolute voorwaarde volgt niet uit de bewoordingen van de insolventieverordening. Uit de vaststelling dat verschillende bepalingen van de insolventieverordening slechts van toepassing zijn indien er sprake is van elementen die verband houden met het grondgebied of de rechtsorde van minstens twee lidstaten, kan geen algemene regel worden afgeleid. Andere bepalingen van de insolventieverordening spreken een dergelijke regel bovendien tegen. De doelstellingen van de insolventieverordening pleiten evenmin voor een enge uitlegging van de werkingssfeer van de insolventieverordening. Het bepalen van de bevoegde rechter kan bijkomend niet worden uitgesteld tot het tijdstip waarop, behalve het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar (COMI), de locaties van de verschillende aspecten van de procedure, zoals de woonplaats van een eventuele verweerder in een bijkomende procedure, bekend zijn. Wachten tot die gegevens gekend zijn, zou de doelstelling van een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen immers in gevaar brengen.

Inzake de rechtspositie van de verweerder, in casu gevestigd in Zwitserland, die in het kader van een dergelijke actio pauliana wordt vervolgd in een andere staat dan die van zijn woonplaats, overweegt het Hof dat het COMI-criterium normaal voorzienbaar is voor de verweerder, die er rekening mee kan houden wanneer hij samen met de schuldenaar deelneemt aan een handeling die nietig kan worden verklaard in het kader van een insolventieprocedure. Dat de rechters van een derde land, in casu Zwitserland, niet gehouden zijn een door een bevoegde rechter binnen de Unie genomen beslissing te erkennen of ten uitvoer te leggen, sluit de toepassing van de bevoegdheidsregel van artikel 3, 1. van de insolventieverordening bovendien niet uit.