Article

Actualité : Hof van Justitie, 19/12/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/3, p. 312-313

Hof van Justitie 19 december 2013

Nipponkoa Insurance Co. / Inter-Zuid Transport

Zaak: C-452/12
VERVOER
Vervoer goederen over de weg - Internationaal vervoer - CMR-verdrag - Aanhangigheid- en uitvoerbaarheidsbepalingen CMR - Verhouding met verordening 44/2001 - Verklaring van rechtsprocedure - Zelfde onderwerp en zelfde oorzaak als de vordering tot vergoeding van de ladingschade


TRANSPORT
Transport par route - Transport international - Convention CMR - Dispositions CMR relatives à la litispendance et l'exécution - Lien avec le règlement 44/2001 - Procédure déclarative de droit - Même objet et même cause que l'action en indemnisation du dommage de chargement


Canon belastte Nippon Express met het vervoer van een lading producten van Nederland naar Duitsland. Nippon Express gaf de opdracht door aan Inter-Zuid Transport. De lading werd tijdens het transport gestolen. Canon stelde hierop een vordering tot schadevergoeding in lastens Nippon Express voor het Landgericht Krefeld (2007). Deze procedure werd in maart 2010 beëindigd door een gerechtelijke schikking, waarbij (de verzekeraar van) Nippon Express zich ertoe verbond om 500.000 EUR te vergoeden aan Canon, zijnde een bedrag dat hoger ligt dan de CMR-limiet. In september 2010 startte de gesubrogeerde verzekeraar van Nippon Express voor het Landgericht Krefeld een regresvordering tegen Inter-Zuid Transport, ter recuperatie van de 500.000 EUR die zij aan Canon betaald had. In 2009 - dus vóór het instellen van de regresvordering in Duitsland - had Inter-Zuid Transport van de rechtbank Haarlem echter reeds een verklaring van recht verkregen dat zij enkel aansprakelijk was ten belope van de CMR-limiet. In de Duitse regresprocedure wierp Inter-Zuid Transport op dat het declaratoire vonnis van de rechtbank Haarlem erkend diende te worden door het Landgericht Krefeld. De verzekeraar van Nippon Express daarentegen hield voor dat het CMR-verdrag volledig autonoom geïnterpreteerd dient te worden, en dat een verklaring van rechtsprocedure door de vervoerder niet hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak heeft in de zin van artikel 31 CMR als de vordering tot schadevergoeding door de ladingbelanghebbenden. Het Landgericht Krefeld heeft deze betwisting bij wijze van prejudiciële vraag voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie.

Het Hof herhaalt en bevestigt vooreerst het standpunt dat het reeds in het arrest TNT / AXA (C-533/08) had ingenomen. Hoewel het Hof niet bevoegd is om het CMR-verdrag als zodanig uit te leggen en artikel 71 verordening 44/2001, verdragen die voor bijzondere onderwerpen bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging regelen onverlet laat, volgt uit de interpretatie van verordening 44/2001 dat dergelijke bijzondere verdragen (waaronder het CMR-verdrag) niet zo geïnterpreteerd of toegepast mogen worden dat zij zouden leiden tot een minder gunstige situatie dan wanneer verordening 44/2001 zou worden toegepast.

Het Hof stelt verder vast dat, indien op de zaak verordening 44/2001 van toepassing zou zijn geweest, het declaratoire vonnis van de rechtbank Haarlem erkend had moeten worden in Duitsland. Derhalve mag het CMR-verdrag (art. 31) niet zo worden uitgelegd dat dit vonnis niet erkend zou moeten worden door het Landgericht Krefeld omdat dit niet hetzelfde onderwerp of oorzaak zou hebben, aangezien partijen zich dan in een minder gunstige situatie zouden bevinden dan bij toepassing van verordening 44/2001.