Article

Schuldvergelijking met tegoeden die na de gerechtelijke reorganisatie op de rekening van de schuldenaar worden gestort, R.D.C.-T.B.H., 2014/2, p. 188-190

CONTINUITEIT VAN ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemeen - Schuldvergelijking
Het contractueel beding van eenheid van rekeningen opgenomen in de kredietvoorwaarden creëert samenhang tussen alle schulden en vorderingen die bestaan tussen de bank en haar cliënte, die werden toegelaten tot de gerechtelijke reorganisatie. Op grond van dit contractueel beding kan de bank krachtens artikel 34 WCO haar vorderingen compenseren met gelden gestort door derden op de bankrekening van de schuldenaar tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie. Er is geen sprake van rechtsmisbruik, aangezien de bank niet kennelijk de grenzen van haar rechten te buiten gaat door toepassing van schuldvergelijking. De wetgever heeft met de invoering van artikel 34 WCO bewust gekozen voor een gematigde toepassing van schuldvergelijking door samenhang te vereisen.
Artikel 35, § 2 WCO laat de schuldenaar toe om te beslissen een lopende overeenkomst niet langer uit te voeren voor de duur van de opschorting. De schuldenaar dient dit recht op eigen gezag en risico uit te oefenen. Daartoe dient de schuldenaar niet de hulp van de rechter in te roepen.
CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Généralités - Compensation
La clause contractuelle d'unité des comptes reprise dans les conditions de crédit crée une connexité entre toutes les dettes et créances qui existent entre la banque et sa cliente, qui ont été admises à la réorganisation judiciaire. Sur la base de cette clause contractuelle, la banque peut, en vertu de l'article 34 LCE, compenser ses créances avec des fonds versés par des tiers sur le compte bancaire du débiteur au cours de la procédure de réorganisation judiciaire. Il n'y a pas d'abus de droit, vu que la banque n'excède pas manifestement les limites de ses droits par l'application de cette compensation. En instaurant l'article 34 LCE précité, le législateur a opté pour une application modérée de compensation en exigeant la connexité.
L'article 35, § 2, LCE autorise le débiteur à décider de ne plus exécuter une convention en cours pour la durée de la suspension. Le débiteur doit exercer ce droit de sa propre autorité et à ses propres risques. Le débiteur ne doit pas requérir à cet effet l'aide du juge.
Schuldvergelijking met tegoeden die na de gerechtelijke reorganisatie op de rekening van de schuldenaar worden gestort
Robby Houben [1]

1.Het hierboven afgedrukte vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, rechtsprekend in kort geding, betreft de schuldvergelijking tussen:

    • de vordering van de onder gerechtelijke reorganisatie geplaatste schuldenaar op de bank tot afgifte van tegoeden die na de gerechtelijke reorganisatie op de rekening van de schuldenaar waren gestort; en
    • de vordering van de bank op de schuldenaar tot terugbetaling van een geruime tijd voor de gerechtelijke reorganisatie verschaft krediet [2].

    Tussen de bank en de schuldenaar was er, zoals gebruikelijk, een beding van eenheid van rekening overeengekomen, alsook een bijkomend beding dat de onderlinge verbondenheid bepaalde van alle verrichtingen tussen de bank en de schuldenaar.

    De rechtbank oordeelt in casu dat schuldvergelijking kan plaatsvinden op grond van artikel 34 van de wet continuïteit ondernemingen (“WCO”[3].

    2.Artikel 34 WCO betreft de schuldvergelijking in het raam van gerechtelijke reorganisatie en houdt meer bepaald in dat schuldvergelijking tijdens de opschorting enkel toegestaan is tussen schuldvorderingen in de opschorting en schulden ontstaan tijdens de opschorting indien deze verknocht zijn.

    De vereiste van samenhang in de toepassing van artikel 34 WCO is dogmatisch wat vreemd [4]. In de context van insolventie is samenhang normaal immers enkel vereist voor de schuldvergelijking na samenloop en de gerechtelijke reorganisatie leidt niet tot zulke samenloop [5]. Op grond van dit afwijkend karakter ten aanzien van het gemeen recht, wordt overwegend aanvaard dat artikel 34 WCO een uitzondering vormt op de algemene mogelijkheid tot schuldvergelijking in het raam van gerechtelijke reorganisatie, zonder dat daarbij samenhang vereist is tussen de te verrekenen vorderingen.

    Artikel 34 WCO betreft enkel de wettelijke en gerechtelijke schuldvergelijking in het raam van de gerechtelijke reorganisatie. De contractuele schuldvergelijking bij gerechtelijke reorganisatie valt niet onder het toepassingsgebied van deze wetsbepaling, maar wordt volledig geregeld in de wet financiële zekerheden [6]. Tot voor kort kon contractuele schuldvergelijking op grond van deze wet quasi onbeperkt plaatsvinden in het raam van de gerechtelijke reorganisatie. Door de wet van 26 september 2011 werd evenwel een beperking ingevoerd, waardoor er thans een principieel verbod bestaat (weliswaar met ruime uitzonderingen) op contractuele schuldvergelijking die gepaard gaat met een ontbindend beding of een ontbindende voorwaarde (zogenaamde close-out-netting) in het raam van de gerechtelijke reorganisatie [7].

    3.Het geannoteerde vonnis kan worden bijgetreden en vormt een mooie toepassing van artikel 34 WCO.

    Ten eerste betreft het inderdaad een geval waarin een vordering ontstaan voor de gerechtelijke reorganisatie tegenover een vordering van nadien staat. De vordering van de schuldenaar op de bank tot afgifte van de na de gerechtelijke reorganisatie op zijn rekening gestorte tegoeden ontstaat immers maar na de gerechtelijke reorganisatie. Dit is een toepassing van de regel dat de vordering tot afgifte van rekeningtegoeden maar ontstaat naarmate die tegoeden op de rekening worden overgeschreven [8]. De vordering van de bank op de schuldenaar tot terugbetaling van het krediet ontstaat dan weer op het tijdstip van sluiting van de kredietovereenkomst en derhalve voor de gerechtelijke reorganisatie. Dit volgt uit de algemene regel dat een vordering ontstaat op het tijdstip dat de rechtsverhouding waaruit de vordering voortvloeit ontstaat (waarop de regel over de vordering tot afgifte van rekeningtegoeden in zekere zin een uitzondering vormt) [9].

    Ten tweede zijn de te verrekenen vorderingen samenhangend. De rechtbank van koophandel oordeelt terecht dat vorderingen die door de partijen als samenhangend worden bestempeld als zodanig behandeld dienen te worden. Dit is een juiste toepassing van het principe van de externe werking van interne mechanismen (art. 1165 BW[10]. Op basis van dit principe zijn vorderingen die door partijen als samenhangend worden overeengekomen ook intrinsiek samenhangend, zodat derden hiermee rekening moeten houden.

    4.Interessant is tot slot de beschouwing van de rechtbank van koophandel dat schuldvergelijking met de vordering tot afgifte van rekeningtegoeden op grond van artikel 34 WCO geen rechtsmisbruik uitmaakt. Deze conclusie verdient goedkeuring. Schuldvergelijking op grond van artikel 34 WCO wordt door de wetgever expliciet erkend als zekerheidsinstrument in het raam van gerechtelijke reorganisatie [11]. De loutere toepassing hiervan kan dan bezwaarlijk rechtsmisbruik worden genoemd [12]. Integendeel is schuldvergelijking slechts een instrument uit het arsenaal van zekerheden waaruit een schuldeiser van de onder gerechtelijke reorganisatie schuldenaar kan en mag putten om zijn positie veilig te stellen.

    Bovendien zal normaal ook de automatische werking van schuldvergelijking in de weg staan van de kwalificatie rechtsmisbruik. De automatische werking impliceert namelijk dat schuldvergelijking plaatsvindt op grond van de wet, louter door de vervulling van de voorwaarden daartoe en zonder dat bijkomend nog een rechtshandeling van de betrokken partijen vereist is (art. 1290 BW[13]. Rechtsmisbruik veronderstelt daarentegen een handelen van de betrokken partijen.

    [1] Docent Universiteit Antwerpen, advocaat balie Antwerpen.
    [2] Zie voor een gelijkaardig geval: Kh. Verviers 26 augustus 2010, Bank Fin.R. 2010, 395, noot R. Houben.
    [3] BS 9 februari 2009.
    [4] Zie o.m. S. Brijs, “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, TRV 2009, p. 673, nr. 15; E. Dirix en R. Jansen, “De positie van de schuldeisers en de lopende overeenkomsten” in K. Byttebier, E. Dirix, M. Tison en M. Vanmeenen (eds.), Gerechtelijke reorganisatie. Getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, 2010, p. 179-180, nrs. 35-36; E. Dirix, “Zekerheden, eigendomsvoorbehoud en rangregeling” in H. Braeckmans, H. Cousy, E. Dirix, B. Tilleman en M. Vanmeenen (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen II, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 39, nr. 27; M.E. Storme, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, 2010, p. 32, nr. 19; R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, 485-487; vgl. J. Windey, “La loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises”, JT 2009, p. 243, nr. 25 en A. Zenner, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, 2009, p. 99, nr. 57.
    [5] M. Vanmeenen, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, RW 2008-09, p. 1309, nr. 70; V. Sagaert, “Actuele ontwikkelingen inzake schuldvergelijking” in V. Sagaert en D. Lambrecht (eds.), Actuele ontwikkelingen inzake verbintenissenrecht, Antwerpen, 2009, p. 233, nr. 15; S. Brijs, “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, TRV 2009, p. 673, nr. 15; E. Dirix en R. Jansen, “De positie van de schuldeisers en de lopende overeenkomsten” in K. Byttebier, E. Dirix, M. Tison en M. Vanmeenen (eds.), Gerechtelijke reorganisatie. Getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, 2010, p. 161, nr. 7; E. Dirix, “Recente ontwikkelingen insolventierecht, beslagrecht en zekerheden” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, 2010, p. 16, nr. 28; M.E. Storme, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, 2010, p. 32, nr. 19; zie ook J. Windey, “La loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises”, JT 2009, p. 244, nr. 31; zie ook Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 0160/005, 144.
    [6] Dit is zeer duidelijk sedert de wet van 26 september 2011 tot omzetting van richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en richtlijn 2002/47/EG betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (BS 10 november 2011), die de ongelukkige verwijzing naar de WFZ in art. 34 WCO heeft geschrapt.
    [7] Hierover: R. Houben, “Het gewijzigd juridisch kader voor financiële zekerheden (met inbegrip van netting)”, RW 2012-13, 1522-1533; M. Vanmeenen, “Drie jaar wet continuïteit ondernemingen. Over kleine en grote knelpunten en misverstanden” in CBR Jaarboek 2011-2012, 440-441.
    [8] Zie Cass. 15 juni 2006, RW 2007-08, 232; R. Fransis, “Beslag onder derden in handen van de bank en lopende verrichtingen op bankrekeningen” (noot onder Cass. 15 juni 2006), RW 2007-08, p. 234, nr. 5, met verwijzingen; C. Boddaert, “Krediet en insolvabiliteit - de inbreng van de wet financiële zekerheden” in AEDBF (ed.), Bank en insolvabiliteit, Brussel, 2007, p. 131, nr. 19; M.E. Storme, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, 2010, p. 54, nr. 64; E. Dirix, “Zekerheden, eigendomsvoorbehoud en rangregeling” in H. Braeckmans, H. Cousy, E. Dirix, B. Tilleman en M. Vanmeenen (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen II, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 40, nr. 29; J. Van Ryn en J. Heenen, Principes, IV, Brussel, 1988, 329-330; R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, 479.
    [9] Zie inzake beslag, Cass. 6 september 2007, RW 2007-08, 1676, noot R. Fransis; Cass. 15 juni 2006, Bank Fin.R. 2006, 385, RABG 2007, 447, P&B 2007, 108, RW 2007-08, 232, noot R. Fransis; Cass. 12 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89, 1063, RW 1988-89, 1347, noot E. Dirix; R. Jansen en S. Rutten, “Het tijdstip van betaling bij de betaling door middel van een overschrijving” in R. Houben en S. Rutten (eds.), Actuele problemen van financieel, vennootschaps- en fiscaal recht, Antwerpen-Oxford, 2007, p. 123, nr. 9. Zie ook R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, 139 en de verwijzingen daar.
    [10] Hierover: M.E. Storme,Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, p. 1025, nr. 149 en p. 1075, nr. 247; M.E. Storme, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, 2010, p. 45, nr. 47; C. Lebon, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 837 p.; R. Houben, “De wederkerigheidsheidsvoorwaarde voor schuldvergelijking op het snijvlak van verbintenissen- en zakenrecht”, TPR 2011, 108.
    [11] Zie over de zekerheidsfunctie van schuldvergelijking recentelijk o.m.: R. Houben en I. Peeters, “De zekerheidswaarde van schuldvergelijking in het Belgisch recht, mede in het licht van de financiële crisis. Pleidooi voor een genuanceerde maar verantwoorde aanpak”, TBH 2011, 761-773.
    [12] Zie ook in die zin: Kh. Antwerpen 15 februari 2011, RABG 2011, 664, noot N. Van Landuyt; M. Vanmeenen, “Drie jaar wet continuïteit ondernemingen. Over kleine en grote knelpunten en misverstanden” in CBR Jaarboek 2011-2012, 392; R. Houben, “Het gewijzigd juridisch kader voor financiële zekerheden (met inbegrip van netting)”, RW 2012-13, 1528; vgl. KG Kh. Brussel 15 juni 2009, RW 2010-11, 327, kritische noot R. Jansen.
    [13] Vgl. de situatie waarin schuldvergelijking contractueel afhankelijk wordt gesteld van een voorafgaande gebeurtenis (bv. een event of default) of een voorafgaande kennisgeving. In zulke gevallen moeten in het raam van de schuldvergelijking rechtshandelingen worden gesteld, waardoor rechtsmisbruik (op het niveau van die rechtshandelingen) wel weer mogelijk wordt, voor zover aan de voorwaarden daartoe voldaan is uiteraard.