Hof van beroep Brussel 6 april 2012
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Rechtsbijstandverzekering - Begrip schadegeval - Kosten verbonden aan juridische en technische bijstand - Eén schadegeval
Een rechtsbijstandverzekering dekt de schade die de verzekerde lijdt doordat hij, naar aanleiding van een geschil met een derde en teneinde zijn rechten te vrijwaren en zijn aanspraken te doen gelden, kosten voor juridische en technische bijstand dient te maken.
In de zin van de rechtsbijstandverzekering bestaat het schadegeval niet uit één of meerdere schadeverwekkende morsverliezen maar in het geschil met de vermeende dader die de aansprakelijkheid betwist voor welke beweerde overvulling dan ook, zodat de verzekerden, teneinde hun rechten te vrijwaren en hun aanspraken te doen gelden, de kosten van juridische en technische bijstand moesten maken. Daarbij is er slechts één schadegeval, en of de schade waarvoor verzekerden vergoeding vorderen te wijten is aan één of meerdere morsverliezen maakt geen verschil.
|
ASSURANCES
Assurances terrestres - Assurance protection juridique - Concept de sinistre - Frais relatifs à l'assistance juridique et technique - Sinistre unique
Une assurance protection juridique couvre le dommage dont souffre l'assuré qui a dû exposer des coûts pour une protection juridique et technique, à la suite d'un litige avec un tiers et exposés dans le but de préserver ses droits et de faire valoir ses prétentions.
Au sens de l'assurance protection juridique, le sinistre ne consiste pas en un ou une pluralité de déversements dommageables mais consiste en le différend avec l'auteur présumé qui conteste la responsabilité pour les déversements présumés, si bien que les assurés, en vue de défendre leurs droits et de faire valoir leurs prétentions, doivent exposer des frais de protection juridique et technique. Ainsi, il n'y a qu'un seul sinistre et savoir si le dommage pour lequel les assurés réclament une indemnisation est dû à un ou plusieurs débordements, est donc indifférent.
|
R.R. en R.K. / NV KBC Verzekeringen
Zet.: I. Diercxsens (voorzitter), J. Blomme en B. Veeckmans (raadsheren) |
Pl.: Mrs. Thomas loco S. Verbist en J. Goedhuys |
(…)
De procedure in eerste aanleg |
Bij gerechtsdeurwaardersexploot van 29 februari 2008 hebben R.R. en R.K. een inleidende vordering ingesteld tegen de NV KBC Verzekeringen, die ertoe strekte:
- te horen zeggen voor recht dat de NV KBC Verzekeringen contractueel verplicht is dekking te verlenen per schadegeval, ongeacht het feit dat de gevolgschade van de diverse oorzaken/schadegevallen is vermengd, en dat per schadegeval een maximum waarborg van 12.394,68 EUR moet worden verleend;
- de NV KBC Verzekeringen te horen veroordelen tot betaling van de kosten van rechtsbijstand (onder meer de erelonen en kosten van de gerechtsdeskundigen en advocaten) voor de juridische procedure of procedures die het gevolg zijn van de schadegevallen die reeds in juli 1999 aan de NV KBC Verzekeringen werden gemeld bij deskundig voorverslag van gerechtsdeskundige G.O. en mogelijk nog vast te stellen zijn door gerechtsdeskundige L.T., voorlopig voor wat betreft minstens twee schadegevallen zodat de totale dekking minstens 24.789,35 EUR is;
- indien nodig, alvorens recht te doen op grond van artikel 19 Ger.W. een gerechtsdeskundige aan te stellen met als opdracht vast te stellen hoeveel schadegevallen minstens aan de basis lagen van de op het perceel van R.R. en R.K. vastgestelde verontreiniging;
- de NV KBC Verzekeringen te horen veroordelen tot de kosten van het geding.
De NV KBC Verzekeringen concludeerde tot de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid van de vordering.
In het bestreden vonnis van 5 mei 2009 heeft de eerste rechter:
- de vordering wegens verjaring onontvankelijk verklaard;
- R.R. en R.K. veroordeeld tot de gedingkosten, begroot in hoofde van de NV KBC Verzekeringen op een rechtsplegingsvergoeding van 1.200 EUR.
De procedure in hoger beroep |
Tegen voormeld vonnis hebben R.R. en R.K., hierna ook genoemd “de verzekerden”, bij verzoekschrift van 25 september 2009 principaal hoger beroep ingesteld dat er toe strekt om hun oorspronkelijke vordering ontvankelijk en gegrond te horen verklaren.
De NV KBC Verzekeringen, hierna ook genoemd “de verzekeraar” of “de rechtsbijstandverzekeraar”, concludeert tot de ontvankelijkheid doch ongegrondheid van het hoger beroep. Zij stelt bij conclusie van 28 januari 2010 incidenteel hoger beroep in dat ertoe strekt R.R. en R.K. te horen veroordelen tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg van 2.000 EUR.
De feiten |
De eerste rechter heeft de voor dit geschil relevante feiten op bondige en doelmatige wijze weergegeven zodat het hof naar de betreffende uiteenzetting in het bestreden vonnis verwijst en deze uitdrukkelijk tot de zijne maakt.
De beoordeling |
De verzekerden maken aanspraak op dekking van de bij de verzekeraar afgesloten rechtsbijstandverzekering.
Een rechtsbijstandverzekering is een schadeverzekering en als dusdanig onderworpen aan het indemniteitsbeginsel. De schade die de rechtsbijstandverzekering dekt is niet de beschadiging van een verzekerd goed (zoals in een zaakschadeverzekering), noch de schade die de verzekerde lijdt doordat zijn vermogen bezwaard wordt door een vordering tot schadevergoeding van een derde (zoals in een aansprakelijkheidsverzekering), maar wel de schade die de verzekerde lijdt doordat hij, naar aanleiding van een geschil met een derde en teneinde zijn rechten te vrijwaren en zijn aanspraken te doen gelden, kosten voor juridische en technische bijstand dient te maken.
Vanaf het ogenblik dat de verzekerden geconfronteerd werden met een verontreiniging, die volgens hen te wijten was aan morsverliezen waarvoor de NV T. aansprakelijk kon worden gesteld, dienden zij, om hun recht op schadevergoeding te vrijwaren en te doen gelden, kosten voor juridische en technische bijstand te maken.
Vanaf dat ogenblik was er sprake van een schadegeval in de zin van de rechtsbijstandverzekering. Het is dat schadegeval waarvan de verzekerden op 28 november 1997 aangifte hebben gedaan.
De rechtsbijstandverzekeraar heeft er zich toe verbonden om voor dit schadegeval dekking te verlenen, weliswaar binnen de perken van de polis, waarvan de algemene voorwaarden bepalen dat de waarborg maximum 500.000 BEF per schadegeval bedraagt.
In het kader van dit schadegeval zijn de verzekerden op 31 juli 1998 overgegaan tot dagvaarding in kort geding teneinde een gerechtsdeskundige te horen aanstellen met als opdracht om onder meer de oorzaken van de verontreiniging vast te stellen.
De aangestelde gerechtsdeskundige O. kwam in zijn voorverslag van 17 februari 1999 tot besluit dat de vervuiling met minerale olie in de bodem het gevolg is van diverse morsverliezen bij het vullen van de ondergrondse tanks vooraan, dat deze vervuiling zich langzaam heeft verspreid en dat de invloed van het morsverlies van 28 november 1997 op de globale vervuiling niet specifiek is in te schatten.
Bij beschikking in kort geding van 25 mei 2007 werd de heer T. in vervanging van de heer D.B., die was aangesteld in vervanging van de heer O., als deskundige aangesteld.
In zijn verslag van 9 mei 2008 preciseerde gerechtsdeskundige T.:
- dat de verontreiniging hoofdzakelijk bestaat uit een benzineverontreiniging waarvan de bron gesitueerd is ter hoogte van de vier ondergrondse brandstofopslagtanks en de bijhorende ontluchtingsleidingen;
- dat de verontreiniging afkomstig is van diverse overvullingen die zich hebben voorgedaan vanaf minstens 1968 tot 1998;
- dat de overvulling van 28 november 1997 een aandeel heeft in de grondwaterverontreiniging maar dat dit aandeel in de totale bodemverontreiniging moeilijk is in te schatten gezien de exacte hoeveelheid gemorste benzine niet gekend is.
In de door de verzekerden ingeleide procedure ten gronde voor de rechtbank van koophandel te Brussel vorderen zij ten opzichte van de NV T. vergoeding van alle schade die het gevolg is van de bodemverontreiniging, zonder enig onderscheid te maken tussen de schade als gevolg van de overvulling van 28 november 1997 en de schade als gevolg van de andere morsverliezen. Deze procedure ten gronde is thans hangende voor het hof van beroep te Brussel.
In de zin van de rechtsbijstandverzekering bestaat het schadegeval niet in één of meerdere schadeverwekkende morsverliezen maar in het geschil met de NV T., die haar aansprakelijkheid betwist voor welke beweerde overvulling dan ook, zodat de verzekerden, teneinde hun rechten te vrijwaren en hun aanspraken te doen gelden, kosten van juridische en technische bijstand moesten maken.
Daarbij maakte het geen verschil uit of de schade, waarvoor de verzekerden vergoeding vorderen, te wijten is aan één of meerdere morsverliezen.
De kosten van juridische en technische bijstand die de verzekerden moeten maken zijn immers dezelfde: het raadplegen van een advocaat, het voeren van een procedure in kort geding, het verkrijgen van technische bijstand tijdens de gerechtelijke expertise en het voeren van één procedure ten gronde, waarbij vergoeding wordt gevorderd van alle schade die het gevolg is van de bodemverontreiniging, zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt tussen de schade als gevolg van de overvulling van 28 november 1997 en de schade als gevolg van de andere morsverliezen, en dit tegen één beweerde aansprakelijke, namelijk de NV T.
Het is dan ook geenszins dienend om een gerechtsdeskundige aan te stellen om na te gaan hoeveel morsverliezen er zich hebben voorgedaan.
In het kader van de rechtsbijstandverzekering is er derhalve slechts één schadegeval, met name de kosten verbonden aan de juridische en technische bijstand van de verzekerden in het kader van het geschil met de NV T. over de aansprakelijkheid voor de bodemverontreiniging.
Ten onrechte betogen de verzekerden dat de rechtsbijstandverzekeraar zou erkend hebben dat het te dezen gaat om meerdere schadegevallen in de zin van de polis. Dit kan uit geen enkele brief van de verzekeraar worden afgeleid.
De verzekeraar heeft zich steeds verbonden om één schadegeval ten laste te nemen.
De verzekeraar heeft slechts de exceptie van verjaring opgeworpen, in zoverre de vordering er toe strekt om te horen zeggen voor recht dat zij dekking moet verlenen voor meerdere schadegevallen.
Terecht werpt de verzekeraar op dat de waarborg voor dit ene schadegeval contractueel is beperkt tot maximum 500.000 BEF, thans 12.394,68 EUR.
Het wordt niet betwist dat de rechtsbijstandverzekeraar reeds een bedrag van 11.779,72 EUR aan de verzekerden heeft betaald, zodat het beschikbaar saldo 614,96 EUR bedraagt.
Het blijkt niet dat de verzekerden tot op heden reeds een concrete bijkomende kostenstaat hebben ingediend. In het dictum van hun beroepsconclusies vorderen de verzekeren evenmin de veroordeling van de verzekeraar tot betaling van een precies bijkomend bedrag.
Om al deze redenen moet de vordering van de verzekerden, zij het op grond van andere motieven dan deze van het bestreden vonnis, worden afgewezen.
Het principaal hoger beroep is ongegrond.
Terecht was de eerste rechter van oordeel dat de vordering van de verzekerden, minstens zoals geformuleerd in hoofdorde, een niet in geld waardeerbare vordering is. Aldus werd de aan de verzekeraar toekomende rechtsplegingsvergoeding terecht begroot op 1.200 EUR.
Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.
De rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep bedraagt, gekoppeld aan indexcijfer 116,33, 1.320 EUR.
De kosten van betekening zijn geen gerechtskosten maar uitvoeringskosten.
(…)