Hof van beroep Luik 6 juni 2013
Zaak: 2012/RG1464 |
De twee enige aandeelhouders in een NV lagen met elkaar in de clinch. De minderheidsaandeelhouder (30%) was één van de vroegere oprichters van de NV en was verantwoordelijk voor de dagdagelijkse leiding van de NV. De andere aandeelhouder (70%) was als industriële partner een belangrijke afnemer van de producten die de NV produceerde. Iets minder dan een jaar na de intrede van de industriële partner, stelde de minderheidsaandeelhouder een vordering tot uitsluiting tegen haar in. De meerderheidsaanhouder vorderde op haar beurt de uitsluiting van de minderheidsaandeelhouder. In eerste aanleg stelt de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Dinant dat niet moet worden onderzocht wie van de twee aandeelhouders het minst schuldig is aan de patstelling, teneinde aan haar het geheel van de aandelen toe te kennen. Aangezien beide aandeelhouders de uitsluiting vragen dient volgens de voorzitter te worden gekozen voor de aandeelhouder wiens animus societatis het sterkst is en wiens aanwezigheid binnen de vennootschap het belangrijkst is. Aldus dient de aandeelhouder die het minst in staat is om bij te dragen aan het overleven van de vennootschap te worden uitgesloten. Op basis van de feiten beslist de voorzitter om de meerderheidsaandeelhouder uit te sluiten en om een expert aan te stellen die de waarde van de aandelen op het ogenblik van het vonnis moet bepalen, waarbij ermee rekening moet worden gehouden dat het een meerderheidsparticipatie betreft.
In hoger beroep, draait het hof van beroep te Luik de beslissing om en beslist aldus tot de uitsluiting van de minderheidsaandeelhouder. Met verwijzing naar bestaande rechtspraak en rechtsleer, overweegt het hof dat de procedure tot uitsluiting slechts verantwoord is als uitweg uit een impasse en op voorwaarde dat er geen andere oplossing voorhanden is. Een vordering tot uitsluiting kan worden toegekend indien gegronde redenen aanwezig zijn, waarbij het niet vereist is dat de vennootschapsorganen geblokkeerd zijn. Evenmin is een fout in hoofde van de uit te sluiten vennoot vereist. Het vennootschapsbelang moet centraal staan in de beoordeling, waarbij een drievoudige proportionaliteitstoets kan worden toegepast: (i) is de uitsluiting dienend (lost ze het probleem op), (ii) is de uitsluiting noodzakelijk (gebrek aan minder ingrijpende maatregelen), (iii) verantwoordt het beoogde resultaat een inbreuk op de overige betrokken belangen (hetgeen een afweging tussen vennootschapsbelang en aandeelhoudersbelangen impliceert). Bij wederzijdse vorderingen tot uitsluiting dient de vennoot wiens afwezigheid het minst nadelig is voor het maatschappelijk belang te worden uitgesloten, met respect voor de principes van proportionaliteit.
Onenigheid tussen vennoten is de gegronde reden bij uitstek, aldus het hof van beroep. In casu was de onenigheid volgens het hof toerekenbaar aan de minderheidsaandeelhouder. Maar het hof merkt hierbij op dat het van weinig belang is wie de onenigheid heeft veroorzaakt. Op basis van hoger vermelde proportionaliteitstoets besluit het hof van beroep dat de uitsluiting van de minderheidsaandeelhouder aangewezen is: de uitsluiting is dienend, noodzakelijk en de meerderheidsaandeelhouder wordt niet disproportioneel bevoordeeld t.o.v. het nadeel dat de minderheidsaandeelhouder lijdt. Voor dit laatste punt wijst het hof op het meerderheidsbelang van de aandeelhouder wiens eis tot uitsluiting ze inwilligt. Bovendien houdt het hof rekening met twee bijkomende voordelen van de meerderheidsaandeelhouder: haar positieve financiële situatie, die de nodige kapitaalversterkingen van de vennootschap moet toelaten, en haar ruimere ervaring inzake de producten die de vennootschap produceert. Een expert zal de prijs van de over te dragen aandelen moeten bepalen, op het ogenblik van het arrest, ermee rekening houdende dat het een minderheidsparticipatie betreft.
VENNOOTSCHAPPEN
Naamloze vennootschap - Geschillen
|
SOCIETES
Société anonyme - Conflits
|