Article

Hof van Cassatie, 05/06/2012, R.D.C.-T.B.H., 2013/9, p. 881-882

Hof van Cassatie 5 juni 2012

VENNOOTSCHAPPEN
Naamloze vennootschap - Strafrechtelijke bepalingen - Strafrechtelijke verantwoordelijkheid bestuurder - Positieve rechtsplicht om te voorzien in de nodige middelen en investeringen ter vervulling van compliance verplichtingen - Opzettelijke onthouding - Geen protest tegen gebrekkige besluitvorming raad van bestuur
Een onthouding kan een strafbare deelneming uitmaken in de zin van artikel 66 Sw. wanneer op de betrokkene een positieve rechtsplicht rust om een bepaalde handeling te doen verrichten of te voorkomen en diens onthouding opzettelijk is en hierdoor het plegen van een strafbaar feit bevorderd wordt. Op de raad van bestuur en op de leden van die raad rust de positieve rechtsplicht om inzake de milieuzorgplicht en de verplichtingen inzake de waterzuivering te voorzien in de nodige middelen en investeringen opdat de voormelde verplichtingen kunnen worden nagekomen. Er is sprake van strafbare deelneming wanneer een bestuurder zich heeft onthouden van de nakoming van deze rechtsplicht waarvan hij kennis had, daar uit geen enkel element blijkt dat hij binnen de raad van bestuur heeft geprotesteerd tegen de gebrekkige besluitvorming inzake milieu-investeringsbeleid en hij deze onthouding wetens en willens heeft gepleegd.
SOCIETES
Société anonyme - Dispositions pénales - Responsabilité pénale d'un administrateur - Obligation légale positive de prévoir les ressources et les investissements afin de respecter les obligations en matière de compliance - Abstention intentionnelle - Absence de protestation contre l'insuffisance des décisions du conseil d'administration
L'abstention peut constituer une participation punissable au sens de l'article 66 du Code pénal lorsque la personne concernée a l'obligation légale positive de faire exécuter ou prévenir un certain acte et que son abstention est volontaire et qu'elle favorise ainsi la commission d'un acte punissable. L'obligation légale positive de prévoir les ressources et les investissements afin de permettre à la société de respecter ses obligations en matière de protection de l'environnement et d'épuration des eaux incombe au conseil d'administration et aux membres de ce conseil. Il est question de participation punissable lorsqu'un administrateur s'est abstenu de respecter cette obligation légale dont il avait connaissance puisque rien n'indique qu'il a protesté au sein du conseil d'administration contre l'insuffisance des décisions en matière d'investissements environnementaux et il a choisi sciemment et volontairement de s'abstenir.

P.V. / A.C.

Zet.: P. Maffei, L. Van hoogenbemt, F. Van Volsem, A. Bloch en A. Lievens (raadsheren)
OM: M. Timperman
Pl.: Mr. J. Verbist
I. Bestreden beslissing

(...)

II. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Enig middel
Eerste onderdeel

1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet: het arrest oordeelt in algemene termen dat het investeringsbeleid van de medebeklaagde US NV een bevoegdheid van de raad van bestuur is; hierdoor beantwoordt het eisers conclusie niet dat de raad van bestuur nooit geconfronteerd werd met de moeilijkheden bij de milieuhandhaving en met de vraag tot het vrijmaken van de nodige financiële middelen.

2. Het arrest oordeelt: “Terecht heeft de eerste rechter beslist de telastleggingen III.A, III.B en IV niet toe te rekenen aan [de eiser]. Uit de dossiergegevens blijkt immers niet dat, bij afwezigheid van deelname aan het dagelijks operationeel bestuur van de bedrijfsexploitatie van de vierde beklaagde, deze feiten hem bekend waren of bekend dienden te zijn, noch dat hij binnen de vierde beklaagde concrete feitelijke beslissingsmacht had om die wederrechtelijke toestanden te verhinderen of hieraan een einde te stellen. [...] De vrijspraak voor de vermelde telastleggingen en de overwegingen hiertoe zijn, in weerwil van wat (de eiser) stelt, niet in strijd met de vaststelling dat de telastleggingen I.A.1, I.A.2, I.A.3, I.B, I.C en II voortvloeien uit de nalatigheid om tijdig structurele investeringen te doen [...]. De concrete vaststelling is dat de raad van bestuur wat betreft de naleving van de milieuzorgplicht en de verplichtingen inzake waterzuivering in de ten laste gelegde periode systematisch is tekortgeschoten in het voorzien van de nodige middelen en investeringen opdat in de bedrijfsexploitatie van de vierde beklaagde deze verplichtingen konden worden nagekomen; aan economische motieven, c.q. besparingsoverwegingen werd voorrang verleend. Waar de concrete uitwerking van de zorg voor de naleving van de verplichting waarop de feitelijke gedragingen voorwerp van de telastleggingen I.A.1, I.A.2, I.A.3, I.B., I.C en II een inbreuk vormen, niet binnen het beslissingsgebied van de raad van bestuur valt, blijkt uit de dossiergegevens dat het investeringsbeleid van en in de [medebeklaagde US NV] wel een bevoegdheid van de raad van bestuur is.”

3. Met die redenen geeft het arrest te kennen dat de raad van bestuur waarvan de eiser deel uitmaakte wel kennis had van de verplichtingen inzake milieuhandhaving, maar tekortgeschoten is in het terbeschikkingstellen van de nodige middelen en investeringen omdat voorrang werd verleend aan besparingsoverwegingen. Aldus beantwoordt het arrest het bedoelde verweer.

Het onderdeel mist feitelijke grondslag.

Tweede onderdeel

4. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 66, 67 en 68 Strafwetboek: het arrest oordeelt dat uit geen enkel element blijkt dat de eiser binnen de raad van bestuur heeft geprotesteerd tegen de besluitvorming of dat de raad van bestuur hem niet zou gevolgd hebben indien hij voorstelde wel in de nodige middelen te voorzien; met die redenen stelt het arrest niet vast dat de raad van bestuur op de hoogte was van de moeilijkheden bij het naleven van de milieuverplichtingen noch dat de raad van bestuur geconfronteerd werd met een uitdrukkelijke vraag tot het vrijmaken van de nodige financiële middelen; uit de beweerde passiviteit van de eiser vermocht het arrest bijgevolg eisers strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet af te leiden.

5. Zoals blijkt uit het antwoord op het eerste onderdeel, geeft het arrest te kennen dat de raad van bestuur waarvan de eiser deel uitmaakte, wel kennis had van de verplichtingen inzake milieuhandhaving, maar tekortgeschoten is in het terbeschikkingstellen van de nodige middelen en investeringen omdat zij voorrang verleende aan besparingsoverwegingen. Aldus stelt het arrest vast dat de raad van bestuur kennis had van de verplichtingen inzake milieuhandhaving en geconfronteerd was met de vraag tot het vrijmaken van de nodige financiële middelen en is de beslissing naar recht verantwoord.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Derde onderdeel

6. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 66, 67 en 68 Strafwetboek: het arrest oordeelt dat niet blijkt dat de eiser binnen de raad van bestuur heeft geprotesteerd tegen de besluitvorming betreffende het naleven van de milieuverplichtingen, dat evenmin blijkt dat de raad van bestuur hem niet zou gevolgd hebben indien hij voorstelde wel in de nodige middelen te voorzien en dat het niet vrijgeven van de voor de naleving van de gestelde milieuverplichtingen nodige middelen een daad van deelneming is als bedoeld in artikel 66 Strafwetboek; op die gronden stelt het arrest ten onrechte eisers persoonlijke strafrechtelijke verantwoordelijkheid vast; een onthouding is immers slechts strafbaar als ze de uiting is van opzet om rechtstreeks aan de uitvoering van het misdrijf mee te werken door bij te dragen tot het mogelijk maken of het vergemakkelijken van dat misdrijf, of wanneer op de betrokkene een positieve rechtsplicht rust om een bepaalde handeling te doen verrichten of te voorkomen; het niet vrijgeven van de nodige middelen kan geen daad van deelneming zijn als bedoeld in artikel 66 Strafwetboek daar het vrijgeven van de nodige middelen geen beslissing is die de eiser alleen vermocht te nemen, maar slechts collegiaal kon genomen worden; eisers verweten passiviteit kan evenmin een deelneming door onthouding zijn daar deze de uiting moet zijn van opzet om rechtstreeks aan de uitvoering mee te werken.

7. Een onthouding kan strafbare deelneming zoals bepaald bij artikel 66 Strafwetboek, uitmaken onder meer wanneer op de betrokkene een positieve rechtsplicht rust om een bepaalde handeling te doen verrichten of te voorkomen en diens onthouding opzettelijk is en hierdoor het plegen van het strafbare feit bevorderd wordt.

8. Met de redenen weergegeven in het antwoord op het eerste onderdeel geeft het arrest te kennen dat:

- op de raad van bestuur en de eiser als lid van die raad de positieve rechtsplicht rust om inzake de milieuzorgplicht en de verplichtingen inzake de waterzuivering te voorzien in de nodige middelen en investeringen opdat de vermelde verplichtingen kunnen worden nagekomen;

- de eiser zich heeft onthouden van de nakoming van deze rechtsplicht waarvan hij kennis had, daar uit geen enkel element blijkt dat hij binnen de raad van bestuur heeft geprotesteerd tegen de gebrekkige besluitvorming inzake het milieu-investeringsbeleid;

- eisers onthouding wetens en willens is gepleegd.

9. Op grond van die redenen oordeelt het arrest dat de eiser strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de feiten van de telastleggingen I.A.1, I.A.2, I.A.3, I.B., I.C. en II. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

10. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

(...)