Article

Bankkaart onbeveiligd achterlaten in hotelkamer is grove nalatigheid, R.D.C.-T.B.H., 2013/7, p. 614-616

BANQUE ET CREDIT
Services de paiement - Instrument de paiement - Banque - Carte de banque - Responsabilité de l'utilisateur de services de paiement - Détenteur de la carte - Négligence grave - Loi du 17 juillet 2002 relative aux opérations effectuées au moyen d'instruments de transfert électronique de fonds - Loi du 10 décembre 2009 relative aux services de paiement
Le payeur supporte, à concurrence de 150 EUR, jusqu'à la notification de perte ou de vol, les pertes liées à toute opération de paiement non autorisée consécutive à l'utilisation d'un instrument de paiement perdu ou volé ou, si le payeur n'est pas parvenu à préserver la sécurité de ses dispositifs de sécurité personnalisés, au détournement d'un instrument de paiement. Le payeur supporte toutes les pertes occasionnées par des opérations de paiement non autorisées si ces pertes résultent d'un agissement frauduleux de sa part, soit du fait qu'il a commis une négligence grave. Le payeur qui laisse sa carte dans sa chambre d'hôtel (pas dans un coffre-fort) commet une négligence grave.
BANK- EN KREDIETWEZEN
Betalingsdiensten - Betalingsinstrument - Bank - Bankkaart - Aansprakelijkheid betalingsdienstgebruiker - Kaarthouder - Grove nalatigheid - Wet van 17 juli 2002 betreffende transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen - Wet betalingsdiensten van 10 december 2009
Tot aan de kennisgeving van verlies of diefstal draagt de betaler het verlies, tot een bedrag van ten hoogste 150 EUR met betrekking tot niet-toegestane betalingstransacties, dat voortvloeit uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument of, indien de betaler heeft nagelaten de veiligheid van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen, uit onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument. De betaler draagt alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan doordat hij bedrieglijk of met grove nalatigheid heeft gehandeld. De betaler die zijn kaart achterlaat in een hotelkamer (niet in een kluis) begaat een grove nalatigheid.
Bankkaart onbeveiligd achterlaten in hotelkamer is grove nalatigheid
1. Belang van het arrest

In dit arrest van het hof van beroep te Brussel beoordeelt het hof de aansprakelijkheid van de houder van een betalings­instrument voor transacties die hebben plaatsgevonden voordat hij een kennisgeving van de diefstal van zijn bankkaart aan zijn bank heeft gegeven. Het hof onderzoekt de feiten in toepassing van de inmiddels opgeheven wet [1] van 17 juli 2002 betreffende transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen. We bespreken het arrest hier omdat het toch nog relevant is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de kaarthouder in het kader van de nu van toepassing zijnde wet betalingsdiensten [2] van 10 december 2009. Op grond van deze wet betalingsdiensten zou het hof immers wellicht een gelijkaardige redenering hebben gevolgd [3].

2. Feiten en procedurele voorgaanden

De heer X en zijn echtgenote mevrouw Y, overigens allebei advocaten, zijn op vakantie in Italië. Beiden zijn titularis van enkele bankrekeningen bij de Private Kas bank, inmiddels ING België. Het onfortuinlijke advocatenkoppel werd twee maal beroofd. Er werd ingebroken in hun wagen en toen de heer X enkele dagen later de factuur van de garagist wilde betalen stelde hij vast dat hun bankkaarten gestolen waren. Ze lieten de kaarten, naar eigen zeggen, diezelfde dag nog blokkeren via Card Stop.

Inmiddels hadden de dieven echter met die bankkaarten reeds meerdere aankopen en aanzienlijke geldopnames gedaan. De heer X en mevrouw Y dienen klacht in bij de lokale autoriteiten en verklaren in het proces-verbaal dat de kaarten wellicht werden gestolen tijdens hun verblijf in het hotel terwijl zij genoten van hun ontbijt. Ze lieten de kaarten achter in hun afgesloten hotelkamer, maar niet in de kluis. Ze hingen het gebruikelijke bordje “niet storen” aan de klink en zagen bij het naar buiten gaan dat de poetsvrouw aan het werk was in een naburige kamer. Blijkbaar werden alleen de kaarten gestolen, niets anders. Ze verklaren dat de codes niet op de kaarten werden geschreven noch op een document dat samen met de kaarten zou zijn bewaard.

Ze vragen dat de bank hen vergoedt voor de geleden schade. De bank weigert hiervoor tussen te komen. Uiteindelijk dagvaarden zij de bank voor de rechtbank van koophandel te Brussel, die de vordering van het advocatenechtpaar afwijst [4], waarna zij hoger beroep aantekenen voor het hof van beroep te Brussel.

3. De verdeling van het risico voor niet-toegestane betalingstransacties

De verdeling van het financiële risico [5] voor niet-toegestane betalingstransacties [6] komt neer op een onderscheid tussen twee situaties. De betalingsdienstaanbieder (bank) draagt het risico voor transacties die plaatsvinden ná kennisgeving door de betaler (de klant van de bank - de kaarthouder) van verlies of diefstal van diens kaart. De betaler is aansprakelijk voor transacties die plaatsvinden vóór de kennisgeving maar die aansprakelijkheid is beperkt tot 150 EUR, tenzij hij bedrieglijk of met grove nalatigheid [7] heeft gehandeld. In dat geval is zijn aansprakelijkheid onbeperkt [8].

Het begrip grove nalatigheid wordt niet gedefinieerd in de wet. De wet vermeldt twee niet-limitatieve gevallen [9] die als grove nalatigheid worden beschouwd: (1) het feit dat de betaler zijn gepersonaliseerde veiligheidskenmerken, zoals een identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm noteert, en met name op het betaal­instrument, of op een voorwerp of een document dat de betaler bij het instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt, alsook (2) het feit van de betalingsdienstaanbieder, of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit (Card Stop), niet onverwijld in kennis te hebben gesteld van het verlies of de diefstal van zijn betalingsinstrument.

De houder van een elektronisch betaalinstrument dient alle redelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om de veiligheid van dat instrument alsmede van de middelen die het gebruik ervan mogelijk maken (m.a.w. de code), te verzekeren [10]. Maar de wetgever bepaalt uitdrukkelijk dat het loutere gebruik van het betaalinstrument met de code die enkel door de betalingsdienstgebruiker is gekend, onvoldoende is voor een vermoeden van nalatigheid door de kaarthouder [11]. De bewijslast [12] inzake bedrog, opzet of grove nalatigheid komt aan de betalingsdienstaanbieder toe. Wat de beoordeling van de nalatigheid betreft, houdt de rechter rekening met het geheel van de feitelijke omstandigheden [13].

4. Grove nalatigheid

De hamvraag in dit arrest was of de heer X en mevrouw Y in hun concrete situatie grof nalatig hadden gehandeld. Het hof bevestigt dat het bewijs van de grove nalatigheid door alle middelen van recht kan geleverd worden, inbegrepen door getuigen en vermoedens.

Volgens het hof is het doorslaggevend dat de heer X en mevrouw Y hun kaarten gewoon hebben achtergelaten op hun kamer, die toegankelijk was door derden. Het feit dat ze het bordje “niet storen” ophingen doet niets ter zake. In tegenstelling tot hun bagage, valiezen en dergelijke, hadden ze hun kaarten gemakkelijk kunnen meenemen tijdens het ontbijt.

De heer X bevestigde trouwens zelf dat hij het tasje waar zijn identiteitskaart, geld en kaarten in staken steeds bij hem droeg, wat volgens het hof betekent dat hij zich wel degelijk rekenschap gaf van het risico dat hij nam door de kaarten achter te laten op de hotelkamer. Het hof stelt zich ook de vraag waarom de kaarten niet in een kluis werden opgeborgen. Het feit dat het een luxehotel zou betreffen doet geen afbreuk aan de waakzaamheid die de kaarthouder had moeten tonen.

Ten slotte verwijst het hof ook nog naar het feit dat de heer X zelf verklaarde dat de poetsvrouw, vermoedelijk in het bezit van een loper, in een naburige kamer aan het werk was en dat zij had gezien dat de heer X en mevrouw Y hun kamer verlieten. Dit had hen volgens het hof des te meer moeten aanzetten tot waakzaamheid. Uit al deze concrete omstandigheden besluit het hof dat er in casu sprake is van een grove nalatigheid door de heer X en mevrouw Y.

5. Evenwicht

Dit arrest bevestigt - terecht - de eerdere rechtspraak [14] en adviezen [15] van de bemiddelingsdienst inzake bankzaken, dat een kaarthouder een grove nalatigheid begaat wanneer hij zijn kaart achterlaat op een plaats die voor derden toegankelijk is. Daarentegen handelt de kaarthouder die zijn betaalinstrument op een afgesloten plek wegbergt, bijvoorbeeld in een kluis van zijn hotelkamer of niet zichtbaar in het handschoenenkastje [16] van een afgesloten wagen die geparkeerd staat op een openbare parking, niet grof nalatig. Een loutere onvoorzichtigheid [17], een onachtzaamheid [18], of een loutere (geen grove) nalatigheid [19] is echter niet voldoende om tot de aansprakelijkheid van de betaler te besluiten.

Edwin Jacobs

Advocaat

[1] Wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen (BS 17 augustus 2002); T. Lambert, “La loi du 17 juillet 2002 relative aux opérations effectués au moyen d'instruments de transfert électronique de fonds”, RDC-TBH 2003, 587; F. De Clippele en O. Goffard, “Qui va payer? Ou questions quant à la responsabilité de l'émetteur de la carte en cas de transfert électronique de fonds”, JT 2004, 369-376.
[2] Wet betreffende de betalingsdiensten van 10 december 2009 (BS 15 januari 2010).
[3] Aldus R. Steennot, “Betalingsdienstgebruiker mag zijn betaalinstrument niet achterlaten op hotelkamer”, DCCR 2012, afl. 95, 126-127 en R. Steennot, “Aansprakelijkheid van de bankkaarthouder”, NJW 2011, 621, waar dit arrest eveneens kort wordt besproken.
[4] Kh. Brussel 27 november 2006, BFR 2007, 137, ook besproken in nrs. 233 en 234 in E. Wymeersch, R. Steennot en M. Tison, “Overzicht van rechtspraak. Privaat bankrecht (1999-2007)”, TPR 2008, afl. 3, 1209-1221.
[5] W. Vandevoorde, “De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder bij het verrichten van betalingsdiensten. De grenslijn tussen fout en risico”, RDC-TBH, 2011, 1016.
[6] G. Hennard, “L'exécution d'opérations de paiement non autorisées et l'inexécution ou l'exécution incorrecte d'opérations de paiement”, BFR, 2009/1, 3.
[7] Art. 8, § 2, 1ste, 2de en 3de lid van de wet van 17 juli 2002; thans art. 37, § 1, 2de lid en § 3, 2de lid van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten.
[8] Een gelijkaardige regeling is terug te vinden in art. 37, § 1, 1ste en 2de lid van de wet van 10 december 2009 inzake betalingsdiensten, maar in het 2de lid van die bepaling wordt er wel aan toegevoegd dat de betaler alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien moet dragen, doordat hij opzettelijk een of meer verplichtingen van art. 31 van de wet betalingsdiensten niet is nagekomen. Inhoudelijk levert dit geen verschil op in vergelijking met de situatie onder de wet van 17 juli 2002, omdat het opzettelijk niet nakomen van de verplichtingen vermeld in art. 31 van de wet van 10 december 2009, moet worden beschouwd als een grove nalatigheid in de zin van de voormelde wet van 17 juli 2002; zie A. Van Oevelen, “De adviespraktijk van het Bemiddelingscollege voor de financiële sector betreffende de aansprakelijkheid bij verlies of diefstal van elektronische betaalinstrumenten”, BFR, 2010/5, 294-305, randnr. 4.
[9] Art. 8, § 2, 2de lid van de voormelde wet van 17 juli 2002; thans art. 37, § 3, 2de lid van de voormelde wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten.
[10] Art. 8, § 1, 3de lid van de wet van 17 juli 2002; thans art. 31, § 2 van de wet van 10 december 2009.
[11] Art. 8, § 2, 3de lid, 2de zin van de voormelde wet van 17 juli 2002; thans art. 37, § 3, 3de lid, 2de zin van de voormelde wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten.
[12] In art. 37, § 3, 1ste lid van de wet van 10 december 2009 is dit uitdrukkelijk bepaald.
[13] Art. 8, § 2, 3de lid van de wet van 17 juli 2002; thans art. 37, § 3, 3de lid van de wet van 10 december 2009.
[14] Vred. Brussel 7 juli 2006, BFR 2007, 134 (kaart achterlaten in ziekhuiskamer terwijl geld wel in kluis ligt).
[15] Voor een overzicht van de rechtspraak en adviezen inzake grove nalatigheid van het Bemiddelingscollege voor de financiële sector, zie R. Steennot, Giraal en elektronisch betalingsverkeer, APR 2011, 177, nrs. 258-271, Wolters-Kluwer, alsook A. Van Oevelen, “De adviespraktijk van het Bemiddelingscollege voor de financiële sector betreffende de aansprakelijkheid bij verlies of diefstal van elektronische betaalinstrumenten”, BFR, 2010/5, 294-305; adviezen kunnen hier worden geraadpleegd: www.ombudsfin.be/nl/particulieren/publicaties/adviezen-college/.
[16] Brussel 13 september 2005, NJW 2006, 708, noot R. Steennot; F. Domont-Naert en A.-L. Evrard, “La négligence grave à l'épreuve des faits”, DCCR 2007, 98-105.
[17] Brussel 4 oktober 2005, BFR 2006, 148.
[18] Bemiddelingscollege, advies nr. 2004/0850 van 24 augustus 2004.
[19] E. Jacobs, “De verdeling van de aansprakelijkheid in geval van frauduleus gebruik van een betaalinstrument. Situering van de richtlijn betalingsdiensten”, BFR, 2009/1, 29.