Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 07/03/2013, R.D.C.-T.B.H., 2013/5, p. 468

Grondwettelijk Hof 7 maart 2013

Zaak: 33/2013
CONTINUITEIT VAN ONDERNEMINGEN
Algemene bepalingen - Gevolgen van de beslissing tot reorganisatie


CONTINUITE DES ENTREPRISES
Dispositions générales - Conséquences de la décision de réorganisation


Overeenkomstig artikel 30, 1. WCO kan tijdens de duur van de opschorting voor schuldvorderingen in de opschorting geen enkel middel van tenuitvoerlegging op de roerende of onroerende goederen van de schuldenaar worden voortgezet of aangewend. Dit verbod treft zowel de gewone schuldeiser in de opschorting als de buitengewone schuldeiser in de opschorting. Aan de orde was de vraag hoe deze bepaling zich verhoudt met het in artikel 30bis van de wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders neergelegde verplichting tot inhoudingen en stortingen ten gunste van de RSZ. Hierbij dient te worden opgemerkt dat artikel 30bis, § 11 uitdrukkelijk bepaalt dat het mechanisme voorzien in artikel 30bis van toepassing blijft in geval van een procedure van gerechtelijke reorganisatie.

Via het mechanisme van artikel 30bis geniet de RSZ een waarborg die niet wordt toegekend aan de overige schuldeisers van de schuldenaar, die de mogelijkheid ontzegd worden om over te gaan tot een tenuitvoerlegging op het vermogen van de schuldenaar. Het Grondwettelijk Hof overweegt evenwel dat de doelstellingen die worden beoogd met artikel 30bis niet beïnvloed worden door de opschorting in het kader van een gerechtelijke reorganisatie. De vaststelling dat de RSZ (en de overige schuldeisers) niet (rechtstreeks) tot tenuitvoerlegging op het vermogen van de schuldenaar kan overgaan, moet bovendien onderscheiden worden van de regeling waarbij een deel van de schuldvordering van de schuldenaar door de opdrachtgever wordt ingehouden en doorgestort aan de RSZ.