Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 28/02/2013, R.D.C.-T.B.H., 2013/5, p. 467-468

Grondwettelijk Hof 28 februari 2013

Zaak: 24/2013
CONTINUITEIT VAN ONDERNEMINGEN
Algemene bepalingen


CONTINUITE DES ENTREPRISES
Dispositions générales


De WCO is onder meer van toepassing op de landbouwvennootschap bepaald in artikel 2, § 3 W.Venn. De landbouwer-natuurlijke persoon werd van het toepassingsgebied van de WCO uitgesloten (zie hierover: Tison, M. “De Wet Continuïteit Ondernemingen: het portaal naar een nieuw insolventierecht?” in Liber Spei et Amicitiae Ivan Verougstraete, Brussel, Larcier, 2011, (379) 379-383). Aan het Grondwettelijk Hof werd de verenigbaarheid van deze uitsluiting met de artikelen 10-11 van de Grondwet voorgelegd, waarbij de situatie van de landbouwer-natuurlijke persoon werd afgezet t.o.v. (i) de landbouwer die zijn beroepsactiviteit uitoefent in het kader van een landbouwvennootschap of een burgerlijke vennootschap met handelsvorm en (ii) de handelaar-natuurlijke persoon.

De situatie van de landbouwer-natuurlijke persoon onderscheidt zich van de landbouwer die zijn beroepsactiviteit uitoefent in het kader van een landbouwvennootschap of een burgerlijke vennootschap met handelsvorm, door de afwezigheid van een afgescheiden vermogen. Dit objectief criterium verantwoordt de uitsluiting van de landbouwer-natuurlijke persoon van het toepassingsgebied van de WCO evenwel niet, aangezien ook de handelaar-natuurlijke persoon niet over een afgescheiden vermogen beschikt.

Het onderscheid tussen de landbouwer-natuurlijke persoon en de handelaar-natuurlijke persoon berust op de kwalificatie van bepaalde verrichtingen als daden van koophandel. Uit de toepassing van de WCO op landbouwvennootschappen en burgerlijke vennootschappen met handelsvorm vloeit evenwel voort dat de toepassing van de WCO niet beperkt wordt tot ondernemingen met de hoedanigheid van koopman. Net zomin als het criterium van een afgescheiden vermogen, is het criterium afgeleid uit de hoedanigheid van handelaar, relevant t.o.v. het met de WCO nagestreefde doel.

Het Grondwettelijk Hof overweegt tot slot dat de procedure inzake collectieve schuldenregeling niet gelijkwaardig is met de gerechtelijke reorganisatie, gelet op de onderscheiden finaliteit van beide procedures.

Ter remediering van de vastgestelde ongrondwettigheid kan gewezen worden op artikel 4van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen (Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 2692/001) en op artikel 2 van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, teneinde het toepassingsgebied ervan te verruimen tot de landbouwers die hun activiteit uitoefenen als natuurlijke persoon (Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 2713/001).