Article

Actualité : Rechtbank van koophandel Brugge (1ste k. bis), 01/10/2012, R.D.C.-T.B.H., 2013/3, p. 205-206

Rechtbank van koophandel Brugge (1ste k. bis)1 oktober 2012

Zaak: A/12/00104
CONTINUÏTEIT VAN ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemene bepalingen - Gevolgen van de beslissing tot reorganisatie - Schulden ten aanzien van de RSZ tijdens de opschorting - Boedelschulden?


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Dispositions générales - Conséquences de la décision de réorganisation - Dettes auprès de la ONSS nées pendant le sursis - Dettes dans la masse?


In het kader van een overdracht onder gerechtelijk gezag was de vraag die zich vooreerst stelde of artikel 37 WCO van toepassing is op de verdeling na overdracht onder gerechtelijk gezag en of er wel sprake kan zijn van boedelschulden. Op dat moment zijn er twee onderscheiden boedels: enerzijds de faillissementsboedel beheerd door de curator en anderzijds de boedel die bestaat uit de verkoopopbrengst naar aanleiding van de overdracht onder gerechtelijk gezag door de gerechtsmandataris.De rechtbank meent dat, ofschoon dit niet letterlijk uit artikel 37 WCO blijkt, deze bepaling dient te worden toegepast bij de verdeling van de verkoopprijs bij een overdracht onder gerechtelijk gezag, buiten de faillissementsboedel om.De procedure van overdracht onder gerechtelijk gezag werd immers gecreëerd als een volwaardig alternatief voor het faillissement, zodat schuldeisers in beide procedures dezelfde bescherming van artikel 37 WCO moeten kunnen genieten. De doelstelling van de wet is de continuïteit verzekeren. Dit is enkel mogelijk indien de leveranciers middels het statuut van boedelschuldeiser worden aangemoedigd om tijdens de reorganisatieprocedure verder handel te drijven met de schuldeisers. Indien de leveranciers hun boedelschuld enkel op het actief van het faillissement, na overdracht onder gerechtelijk gezag veelal onbestaande zouden kunnen verhalen, zal het doel van de wet niet kunnen worden bereikt.De vraag die zich vervolgens stelde was of onbetaalde RSZ-bijdragen tijdens de periode van opschorting kunnen worden beschouwd als boedelschulden van de verkoopopbrengst.

De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De vordering van de RSZ voldoet namelijk niet aan de vereiste van artikel 37 WCO dat luidt: “In de mate dat de schuldvorderingen ten aanzien van de schuldenaar beantwoorden aan prestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie door zijn medecontractant…”.

Artikel 37 WCO verleent enkel de 'medecontractant' een preferent statuut. Hieronder wordt onder meer begrepen de leverancier van goederen of diensten of een nieuwe kredietverlener. Hun vertrouwen in de schuldenaar is essentieel voor de continuïteit van de onderneming en het welslagen van de overdracht onder gerechtelijk gezag in continuïteit (vgl. Wetsvoorstel betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52K0160/002, p. 63).

De schulden van de RSZ, zoals fiscale schulden, ontstaan niet uit een contractuele relatie met de debiteur. Deze schulden zijn ontstaan uit een wettelijk verplichting daar waar de debiteur personeel te werk stelde lopende de reorganisatieprocedure. De schulden zijn een gevolg van de continuïteit, maar zijn geen voorwaarde om de continuïteit te verzekeren.

De vordering van de RSZ om haar schuld als een boedelschuld te horen erkennen bij de verdeling van de prijs, wordt dan afgewezen als ongegrond.

Zie anders, Brussel 14 november 2012 en Luik 22 mei 2012.