Hof van beroep Antwerpen 28 juni 2012
Zaak: 2012/AR/592 |
Het geschil betreft het hoger beroep tegen de weigering tot homologatie van een reorganisatieplan wegens niet-naleving van pleegvormen en strijdigheid met de openbare orde (art. 55, lid 2 WCO). Het hof van beroep stelt vooreerst vast dat een reorganisatieplan overeenkomstig artikel 49, 1ste lid WCO kan voorzien in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of van de aard ervan. Deze bevoegdheid is te verstaan als 'een doelgebonden bevoegdheid'. Hieruit volgt dat 'de regeling wordt verantwoord door het doel van de wet, met name het behoud van de continuïteit van de onderneming en haar sanering'.
Met betrekking tot de stemming door de schuldeisers over het reorganisatieplan (art. 54, 2de lid WCO) oordeelt het hof dat: “[d]e beslissing van de schuldeisers, die door hun meerderheidsstemming een beslissing nemen die ook bindend is voor de niet-instemmende schuldeisers moet worden beschouwd als een partijbeslissing. Dergelijke beslissing mag niet kennelijk onredelijk zijn of strijdig met de goede trouw”.
Uit het voorgaande volgt dat “het reorganisatieplan, dat de meerderheid van de schuldeisers aan de minderheid oplegt, de inspanningen die het van de schuldeisers vergt, dient te verdelen met inachtname van de noden van de onderneming”.
Het bepalend gedeelte van het reorganisatieplan onderscheidde vier categorieën schuldeisers in de opschorting: (1) schuldeisers nuttig voor de werknemers, (2) strategische schuldeisers, (3) schuldeisers met een vordering kleiner dan 5.000 EUR. De schuldvorderingen die in deze categorieën thuishoren, zouden voor 100% uitbetaald worden, binnen termijnen die verschillen van schuldeiser tot schuldeiser. De overige schuldeisers, categorie vier, zouden niets ontvangen. Het hof van beroep oordeelt dienaangaande dat “het gerechtvaardigd [is] dat, teneinde de continuïteit van de onderneming te waarborgen, een kleinere inspanning wordt gevraagd van de schuldeisers die voor de schuldenaar van strategisch belang zijn”. Wie als strategische schuldeiser dient te worden beschouwd, behoort tot de 'bedrijfsvoering'. Het behoort evenwel tot de taak van de rechter om 'na te gaan of de aanduiding daarvan de toets van de redelijkheid kan doorstaan'. Bovendien “betekent een verschil in behandeling nog niet dat een plan kan voorzien in de integrale terugbetaling van deze strategische schuldeisers op kosten van de andere, aan wie in het geheel niets wordt terugbetaald”.
Bij het opstellen van een reorganisatieplan kan worden verwacht dat de schuldenaar rekening houdt met de dubbele meerderheid vereist voor de goedkeuring van het reorganisatieplan (art. 54, 2de lid WCO). Dat geeft een schuldenaar “niet het recht een meerderheid te vormen door aan een meerderheid de integrale betaling toe te zeggen en de last daarvan integraal op de andere schuldeisers te leggen”. Het hof van beroep vervolgt met te stellen dat: “[d]oor aldus te handelen wordt niet enkel het gelijkheidsbeginsel geschonden maar eveneens de wet betreffende de continuïteit van de onderneming, die een wet van economische ordening is, vermits de aan de schuldenaar gegeven mogelijkheid, af te wijken van het beginsel van de gelijke behandeling van de schuldeisers op een kennelijk onredelijke wijze wordt gebruikt”.
Het “herstelplan, waarbij een meerderheid van schuldeisers aan een minderheid van schuldeisers een onredelijke en onverantwoorde ongelijke behandeling oplegt, is strijdig met de goede trouw en met de openbare orde”.
Zie I. Verougstraete en A. Van Hoe, “De rechtsbescherming van schuldeisers bij een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord - La protection des créanciers dans la réorganisation judiciaire par accord collectif”, TBH 2012, nr. 2012/5, p. 443-449.