Hof van Cassatie 26 april 2012
Zaak: C.11.0143.N |
De eiseres in cassatie had een pauliaanse vordering ingesteld waarbij zij de niet-tegenstelbaarheid beoogde van verschillende rechtshandelingen, waaronder enkele schenkingen van onroerende goederen door de (groot)ouders van de verwerende partijen aan deze laatsten. Het hof van beroep te Antwerpen had de door eiseres ingestelde pauliaanse vordering afgewezen als verjaard op grond van de dubbele verjaringstermijn voorzien in artikel 2262bis, § 1, 2de en 3de lid BW. Volgens het hof van beroep had de verjaring een aanvang genomen op datum van de overschrijving van deze schenkingen in de daartoe bestemde registers van de hypotheekbewaarder, aangezien eiseres op dat ogenblik geacht moet worden kennis te hebben van de aangevochten rechtshandelingen.
Eiseres in cassatie voert in een eerste onderdeel aan dat op grond van artikel 1167 BW de schuldeisers in eigen naam kunnen opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar heeft verricht met bedrieglijke benadeling van hun rechten. Zodoende zou bij toepassing van artikel 2262bis, § 1, 1ste lid BW de pauliaanse vordering, als persoonlijke rechtsvordering, slechts door verloop van tien jaar verjaren. Het Hof van Cassatie stelt duidelijk dat de vordering uit artikel 1167 BW tot vergoeding strekt van de schade die de bedrieglijke verarming van de schuldenaar aan de schuldeiser berokkent. Een dergelijke pauliaanse vordering is onderworpen aan de verjaringstermijnen ex artikel 2262bis, § 1, 2de en 3de lid BW.
Het Hof vernietigt evenwel het bestreden arrest waar het oordeelt dat de verjaring een aanvang neemt op het ogenblik van de overschrijving van de akten in de registers op het hypotheekkantoor. Het Hof bepaalt het aanvangspunt van de verjaring op de dag waarop de benadeelde daadwerkelijk kennis heeft gekregen van de schade en niet die waarop hij moet worden vermoed hiervan kennis te hebben gekregen. Hoewel krachtens artikel 1 hypotheekwet dergelijke akten tegenwerpelijk zijn aan derden vanaf hun overschrijving zodat derden met een conflicterend recht vanaf dat ogenblik hun goede trouw niet meer kunnen inroepen, kan deze overschrijving niet tot gevolg hebben dat eenieder vanaf dat ogenblik de vereiste kennis heeft zoals bedoeld in artikel 2262bis, § 1, 2de en 3de lid BW.